ECLI:NL:CRVB:2005:AU3322
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Janssen
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante in het kader van de WAO
In deze zaak gaat het om de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante, die in hoger beroep is gegaan tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante had aanvankelijk geen uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) gekregen, omdat haar arbeidsongeschiktheid per 2 november 2001 minder dan 15% zou zijn. Dit besluit werd in een later stadium door gedaagde ingetrokken, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid per 2 november 2001 werd vastgesteld op 80 tot 100% na een medische ingreep. Echter, per 4 december 2001 werd de arbeidsongeschiktheid opnieuw vastgesteld op minder dan 15%, wat leidde tot de huidige procedure.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 5 augustus 2005, waarbij appellante in persoon verscheen, bijgestaan door haar advocaat. Gedaagde werd vertegenwoordigd door een medewerker van het Uwv. De Raad heeft de argumenten van appellante, die stelde dat haar klachten niet waren afgenomen, overwogen. De Raad concludeerde dat de medische beoordeling van de belastbaarheid van appellante niet onjuist was vastgesteld en dat de voorgehouden functies geschikt werden geacht, rekening houdend met de medische beperkingen van appellante.
De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geen termen aanwezig geacht om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betreft de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door mr. J. Janssen, in tegenwoordigheid van M.H.A. Uri als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 16 september 2005.