ECLI:NL:CRVB:2005:AU3512

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/5758 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • H.J. Simon
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar WAO-uitkering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn bezwaar tegen het uitblijven van een tijdige beslissing op zijn aanvraag om een WAO-uitkering. Appellant, woonachtig in Marokko, had eerder bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 3 juni 1997, waarin hem geen uitkering werd toegekend omdat hij minder dan 25% arbeidsongeschikt werd geacht. De Centrale Raad van Beroep heeft op 16 september 2005 uitspraak gedaan in deze zaak.

De Raad overweegt dat het bezwaar van appellant tegen het uitblijven van een beslissing niet-ontvankelijk is verklaard, omdat er al eerder op zijn aanvraag was beslist. De Raad stelt vast dat appellant het besluit van 3 juni 1997 heeft ontvangen, aangezien hij hiertegen bezwaar heeft gemaakt. De rechtbank Amsterdam had eerder de uitspraak van het Uwv bevestigd, en de Raad concludeert dat het hoger beroep van appellant niet kan slagen.

De Raad bevestigt de eerdere uitspraak, met verbetering van gronden, en oordeelt dat er geen aanleiding is om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betreft de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige bekendmaking van besluiten en de verantwoordelijkheden van de betrokken partijen in het proces.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/5758 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats] (Marokko), appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoerings-organisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Appellant heeft op daartoe bij beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 27 oktober 2003, nummer AWB 02/2499 WAO, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brieven van 19 februari 2004, 8 augustus 2004, 25 oktober 2004 en 3 juli 2005 hebben appellant en zijn echtgenote nadere stukken aan de Raad doen toekomen.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 5 augustus 2005, waar appellant niet is verschenen en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. J.B. van der Horst, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. MOTIVERING
Bij besluit van 3 juni 1997 heeft gedaagde geweigerd aan appellant met ingang van
18 november 1993 uitkeringen krachtens de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen, omdat hij op die datum voor minder dan 25 respectievelijk 15% arbeidsongeschikt is in de zin van die wetten.
Bij brief van 9 juni 1997 heeft appellant bezwaar gemaakt tegen het besluit van
3 juni 1997.
Nadat in het kader van de bezwaarprocedure op 13 juli 1999 was gerapporteerd door de verzekeringsarts A.J.D. Versteeg, heeft gedaagde bij beslissing op bezwaar van
24 augustus 1999 het bezwaar van appellant tegen het besluit van 3 juni 1997 ongegrond verklaard.
Bij brief van 19 maart 2002 heeft mr. E.M. van den Brom, advocaat te Amsterdam, bij gedaagde bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een tijdige beslissing op een door appellant ingediende aanvraag om WAO-uitkering. Volgens haar informatie heeft appellant na een bericht van 27 februari 1997 over de medische beoordeling door de afdeling buitenland van het GAK niets meer van gedaagde vernomen.
Bij beslissing op bezwaar van 22 april 2002 (hierna: het bestreden besluit) heeft gedaagde dit bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Daarbij is overwogen dat reeds bij beschikking van 3 juni 1997 is besloten appellant per 18 november 1993 geen AAW/WAO-uitkering toe te kennen aangezien hij per die datum minder dan 25 respectievelijk minder dan 15% arbeidsongeschikt beschouwd werd en dat appellant tegen die beslissing op 9 juni 1997 bezwaar had gemaakt. Omdat tegen de daarop volgende ongegrondverklaring bij beslissing op bezwaar van 24 augustus 1999 door appellant geen beroep is ingesteld, is laatstgenoemd besluit in kracht van gewijsde gegaan.
Het door appellant tegen het bestreden besluit ingestelde beroep is door de rechtbank ongegrond verklaard. Daartoe is in de aangevallen uitspraak, waarin appellant als eiser en gedaagde als verweerder is aangemerkt, het volgende overwogen:
“Thans is aan de orde de vraag of een tijdige beslissing inderdaad is uitgebleven of dat het hierboven genoemde besluit van 24 augustus 1999 in werking getreden is.
Ingevolge artikel 3:40 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) treedt een besluit niet in werking voordat het is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 3:41 eerste lid van de Awb geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
Het is aan verweerder om te bewijzen althans aannemelijk maken dat het besluit van 24 augustus 1999 aan eiser is toegezonden. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder daarin geslaagd, mede gezien de toelichting ter terechtzitting door de gemachtigde van verweerder.
Daarmee staat vast dat het besluit van 24 augustus 1999 in werking is getreden zodat verweerder terecht het bezwaar tegen het uitblijven van een tijdige beslissing niet-ontvankelijk heeft verklaard.”
Hetgeen van de zijde van appellant is aangevoerd komt er op neer dat hij het besluit van 24 augustus 1999 nooit heeft ontvangen en dat hij volledig arbeidsongeschikt is.
De Raad overweegt als volgt.
Op grond van de gedingstukken neemt de Raad als vaststaand aan dat gedaagde op appellants aanvraag om arbeidsongeschiktheidsuitkering bij (primair) besluit van 3 juni 1997 afwijzend heeft beslist. Eveneens staat vast dat appellant dit besluit heeft ontvangen, aangezien hij daartegen bij brief van 9 juni 1997 bezwaar heeft gemaakt. Gedaagde heeft derhalve bij het thans bestreden besluit terecht het bezwaar tegen het uitblijven van een tijdige beslissing niet-ontvankelijk verklaard, omdat reeds op 3 juni 1997 op de aanvraag van appellant beslist was.
Gelet op het vorenstaande kan het hoger beroep niet slagen en komt de aangevallen uitspraak, zij het met verbetering van gronden, voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. H.J. Simon in tegenwoordigheid van M. Gunter als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 september 2005.
(get.) H.J. Simon.
(get.) M. Gunter.
MH