ECLI:NL:CRVB:2005:AU3566

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/3345 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.A. Hoogeveen
  • S.A.M. Schoenmaker-Zehenpfenning
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WW-uitkering op basis van passend werk en rugklachten

In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. V.M.W. Bongers, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, die op 6 mei 2004 zijn beroep tegen de weigering van zijn WW-uitkering ongegrond verklaarde. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 27 juli 2005, waarbij beide partijen niet verschenen. De Raad beoordeelt het geschil aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de relevante bepalingen die golden ten tijde van het besluit.

Appellant had op 12 september 2002 bericht ontvangen dat zijn WW-uitkering met ingang van 29 juli 2002 blijvend geheel werd geweigerd, omdat hij een aangeboden passende functie bij JVR Accessoires voor motoren in Eindhoven had geweigerd. Deze functie omvatte 40 uur per week TIG-lassen en licht constructiewerk. Het bezwaar van appellant tegen deze beslissing werd door gedaagde ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de aangeboden functie als passend kon worden beschouwd, mede op basis van rapporten van arbeidsdeskundigen die de geschiktheid van de functie in verband met appellants rugklachten bevestigden.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat de functie niet passend was vanwege zijn rugklachten. De Raad onderschreef echter het oordeel van de rechtbank, waarbij werd opgemerkt dat het aangeboden salaris aanzienlijk hoger was dan het loongerelateerde deel van de WW-uitkering. De Raad concludeerde dat appellant het voorschrift van artikel 24, eerste lid, aanhef en onder b, ten tweede, van de WW had overtreden, wat leidde tot de blijvende weigering van zijn uitkering. De Raad zag geen aanleiding om de uitspraak van de rechtbank te vernietigen en bevestigde deze.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
04/3345 WW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant heeft mr. V.M.W. Bongers, advocaat te Eindhoven, op bij beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 6 mei 2004, nr. AWB 03/137 WW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 27 juli 2005, waar partijen met voorafgaand bericht niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de daarop berustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang.
Bij besluit van 12 september 2002 is appellant meegedeeld dat zijn WW-uitkering met ingang van 29 juli 2002 blijvend geheel wordt geweigerd omdat uit onderzoek is gebleken dat hij heeft nagelaten een aangeboden passende functie te aanvaarden bij werkgever JVR Accessoires voor motoren (hierna: JVR) te Eindhoven. Dit betrof een functie waarbij appellant gedurende 40 uur per week (TIG)laswerkzaamheden en licht constructiewerk diende te verrichten.
Gedaagde heeft het bezwaar van appellant tegen dit besluit bij het bestreden besluit van 11 december 2002 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank appellants beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank bieden de gedingstukken voldoende steun voor het standpunt van gedaagde dat het werkaanbod door JVR als passend kan worden beschouwd. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de arbeidsdeskundige in zijn rapport van 18 juni 2002 gemotiveerd heeft aangegeven dat het werk bij JVR, ook met het oog op appellants rugklachten, als passend kan worden beschouwd, dat uit de rapporten van de arbeidsdeskundige van 18 juni 2002, 28 juni 2002 en van 31 juli 2002 niet valt af te leiden dat appellant ooit eerder dan in bezwaar heeft aangegeven dat hij het werk niet zou kunnen verrichten gelet op zijn rugklachten en dat zij geen reden heeft te twijfelen aan de waarheidsgetrouwheid van het rapport van de arbeidsdeskundige van 31 juli 2002, waaruit blijkt dat appellant niet in dienst wilde treden bij JVR, omdat hij het salaris te laag vond.
In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald dat de aangeboden functie bij JVR niet passend was vanwege zijn rugklachten.
De Raad onderschrijft echter het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. Ook de Raad is van oordeel dat de appellant aangeboden functie bij JVR zowel wat betreft zijn rugklachten als wat betreft de salarishoogte passend was. Daarbij is in aanmerking genomen dat het appellant aangeboden salaris aanzienlijk hoger was dan het loongerelateerde deel van zijn WW-uitkering.
Hieruit volgt dat appellant het voorschrift van artikel 24, eerste lid, aanhef en onder b, ten tweede, van de WW heeft overtreden. Gelet op artikel 27, tweede lid, van de WW was gedaagde gehouden de WW-uitkering van appellant blijvend geheel te weigeren. De Raad is niet gebleken van dringende redenen op grond waarvan gedaagde geheel of gedeeltelijk van het opleggen van de maatregel had moeten afzien.
De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad ziet geen aanleiding voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake de vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. M.A. Hoogeveen in tegenwoordigheid van mr. S.A.M. Schoenmaker-Zehenpfenning en uitgesproken in het openbaar op 7 september 2005.
(get.) M.A. Hoogeveen.
(get.) S.A.M. Schoenmaker-Zehenpfenning.
BvW
139