ECLI:NL:CRVB:2005:AU3650
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- C.W.J. Schoor
- T.R.H. van Roekel
- Rechtspraak.nl
Toekenning WAO-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de toekenning van een WAO-uitkering aan appellante, die met ingang van 6 september 2001 een uitkering heeft ontvangen op basis van een arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat haar uitkering toekende, met de stelling dat haar lichamelijke klachten, met name pijnklachten aan haar rechterarm, haar in ernstige mate belemmerden in haar arbeid. De rechtbank Zwolle heeft het bezwaar ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep is gegaan.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het bestreden besluit in stand kan blijven. De Raad heeft vastgesteld dat er geen nieuwe medische gegevens zijn ingediend die de stelling van appellante ondersteunen dat haar beperkingen ernstiger waren dan door het Uwv werd aangenomen. De Raad heeft de argumenten van appellante, die in hoger beroep zijn aangevoerd, niet overtuigend geacht en heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van het oordeel van de rechtbank.
De Raad heeft in zijn beslissing benadrukt dat de verzekeringsartsen van het Uwv beschikten over voldoende medische informatie en dat appellante haar stellingen niet heeft onderbouwd met nieuwe gegevens. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarmee de toekenning van de WAO-uitkering aan appellante is gehandhaafd. De uitspraak is gedaan op 27 september 2005, waarbij de Raad heeft geoordeeld dat appellante, gezien haar beperkingen, in staat is om de werkzaamheden te verrichten die bij de schatting zijn gebruikt.