ECLI:NL:CRVB:2005:AU3816

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/4138 BPW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • C.G. Kasdorp
  • G.L.M.J. Stevens
  • H.R. Geerling-Brouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toekenning buitengewoon pensioen op basis van verzetsdeelname tijdens de Tweede Wereldoorlog

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 september 2005 uitspraak gedaan over de weigering van de toekenning van een buitengewoon pensioen aan eiser, die stelde deelnemer te zijn geweest aan het verzet tijdens de Tweede Wereldoorlog. De verweerster, de Raadskamer WBP van de Pensioen- en Uitkeringsraad, had op basis van een verklaring van de Stichting 1940-1945 vastgesteld dat eiser niet tot de deelnemers aan het verzet behoorde. Eiser had in zijn aanvraag gewezen op zijn betrokkenheid bij een illegale organisatie en had gedetailleerde verklaringen over zijn activiteiten verstrekt, maar de verweerster oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om zijn claims te ondersteunen.

De Raad overwoog dat de bevoegdheid van de verweerster om een buitengewoon pensioen toe te kennen discretionair is en dat de Raad het bestreden besluit slechts met terughoudendheid kan toetsen. Eiser, geboren in 1924, had verklaard betrokken te zijn geweest bij verzetsactiviteiten, maar de Raad concludeerde dat de verweerster terecht had geoordeeld dat er onvoldoende externe bevestiging was voor deze activiteiten. De Raad benadrukte dat in zaken als deze niet alleen de eigen verklaringen van de betrokkene, maar ook objectieve gegevens en getuigenverklaringen noodzakelijk zijn om de gestelde verzetsactiviteiten te onderbouwen.

De Raad oordeelde dat de verweerster geen aanleiding had gezien om het oordeel van de Stichting 1940-1945 te passeren, ondanks de hoge leeftijd van eiser en het feit dat veel getuigen inmiddels overleden zijn. De Raad verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van de verweerster om geen buitengewoon pensioen toe te kennen aan eiser.

Uitspraak

04/4138 BPW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
en
de Raadskamer WBP van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Onder dagtekening 24 juni 2004, kenmerk 86431, heeft verweerster ten aanzien van eiser een besluit genomen ter uitvoering van de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945 (hierna: de Wet), dat in fotokopie aan deze uitspraak is gehecht.
Tegen dit besluit is namens eiser op bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden beroep ingesteld bij de Raad.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 18 augustus 2005, waar eiser in persoon is verschenen met bijstand van P.H. Ligthart. Verweerster heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door mr. F.M.H. Kok, werkzaam bij Loyalis Maatwerkadministraties BV.
II. MOTIVERING
Ingevolge artikel 24, derde lid, van de Wet moet degene die een aanvraag heeft ingediend om toekenning van een buitengewoon pensioen krachtens de Wet, kunnen wijzen op een verklaring van de Stichting 1940-1945, waaruit blijkt of hij al dan niet heeft behoord tot de deelnemers aan het verzet in de zin van artikel 1, eerste lid, van de Wet en/of tot één van de categorieën van personen als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de Wet op wie de Wet van overeenkomstige toepassing is.
Blijkens de gedingstukken heeft de Stichting 1940-1945 onder dagtekening 8 oktober 2003 de verklaring verstrekt dat eiser niet heeft behoord tot de deelnemers aan het verzet in de zin van artikel 1, eerste lid, van de Wet, en dat naar haar oordeel artikel 1, tweede lid, van de Wet niet van toepassing is.
Ingevolge artikel 24, vierde lid, van de Wet, kan verweerster, indien de Stichting
1940-1945 een voor de betrokkene negatieve verklaring heeft afgegeven, niettemin buitengewoon pensioen verlenen, indien naar haar oordeel de belanghebbende daarop anders aanspraak had kunnen maken.
Verweerster heeft echter op de gronden uiteengezet in het bestreden besluit geen termen aanwezig geacht deze bepaling ten aanzien van eiser toe te passen.
De Raad overweegt als volgt.
De ingevolge artikel 24, vierde lid, van de Wet aan verweerster toekomende bevoegdheid is van discretionaire aard en geeft in gevallen als het onderhavige aan verweerster een ruime beoordelingsvrijheid. Dit brengt mee dat de Raad het bestreden besluit slechts met terughoudendheid kan toetsen.
Bij zijn aanvraag om buitengewoon pensioen heeft eiser, geboren in 1924, in het bijzonder gewezen op - voorzover in beroep nog van belang en kort samengevat - zijn betrokkenheid bij een illegale organisatie vanaf september 1944, in het kader waarvan hij met name regelmatig wapens schoonmaakte, enkele malen wapens heeft weggebracht en/of verstopt en een aantal malen op wacht heeft gestaan bij acties van de KP. Over deze activiteiten heeft eiser gedetailleerde eigen verklaringen verstrekt.
De Stichting 1940-1945 heeft naar aanleiding van eisers aanvraag uitvoerig onderzoek doen verrichten aan de hand van beschikbare historische informatie, zoals onder meer neergelegd in literatuur, archieven en dossiers van erkende verzetsdeelnemers. Voorts zijn mogelijke getuigen en referenten benaderd. Op grond van de resultaten van dat onderzoek is geconcludeerd dat eiser mogelijk enige als verzet te kwalificeren activiteiten heeft verricht maar dat daarvan geen feitelijke bevestiging verkregen is kunnen worden.
Verweerster heeft geen aanleiding gezien het op basis van deze rapportage gevormde oordeel van de Stichting 1940-1945 te passeren. Daartoe heeft verweerster overwogen dat weliswaar aannemelijk is te achten dat eiser ondersteunende activiteiten ten behoeve van de KP-Enkhuizen heeft verricht, maar dat over een daadwerkelijk lidmaatschap daarvan en over aard en omvang van de activiteiten onvoldoende duidelijkheid is verkregen.
De Raad heeft, gelet op de voorhanden gegevens, geen grondslag kunnen vinden om het standpunt van verweerster betreffende eisers gestelde verzetsactiviteiten aan te tasten. In dit verband kan de Raad zich met name ook verenigen met het oordeel van verweerster dat, ondanks uitvoerig en zorgvuldig onderzoek, onvoldoende ondersteunende externe gegevens en getuigenverklaringen over concrete verzetsactiviteiten naar voren zijn gekomen. Zoals in het bestreden besluit gemotiveerd is aangegeven, is de betekenis van door een drietal getuigen/referenten verstrekte verklaringen ten gunste van eiser een beperkte, nu andere verklaringen van dezelfde getuigen/referenten en/of van eiser zelf over eisers activiteiten daarmee niet overeenstemmen en op zijn minst een meer marginale rol van eiser beschrijven. Terecht voorts is verweerster voorbijgegaan aan een namens eiser in bezwaar ingebracht krantenartikel over de KP-Enkhuizen, nu van ander of nieuw daaraan ten grondslag liggend bronnenmateriaal niet blijkt.
Bij een en ander merkt de Raad nog op dat hij in vaste rechtspraak heeft onderschreven het in zaken als deze gehanteerde uitgangspunt van verweerster dat gestelde verzets-activiteiten niet alleen op grond van de eigen verklaringen van de betrokkene worden aanvaard doch dat externe bevestiging door objectieve gegevens en/of verklaringen van getuigen uit eigen waarneming noodzakelijk is. De omstandigheid dat eiser inmiddels een hoge leeftijd heeft bereikt en vele mogelijke getuigen inmiddels zijn overleden zodat de vereiste bewijsvoering problematisch is, doet - hoe invoelbaar die problematiek ook is - aan het voorgaande geen afbreuk.
Het vorenstaande brengt de Raad tot de slotsom dat het bestreden besluit de hiervoor omschreven rechterlijke toetsing kan doorstaan. Voor vernietiging van dit besluit bestaat dan ook geen grond.
De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
Beslist wordt derhalve als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. C.G. Kasdorp als voorzitter en mr. G.L.M.J. Stevens en mr. H.R. Geerling-Brouwer als leden, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 29 september 2005.
(get.) C.G. Kasdorp.
(get.) E. Heemsbergen.
HD
28.09
+B