ECLI:NL:CRVB:2005:AU3827

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/4929 AOR, 04/4930 AOR, 05/5431 AOR, 05/5432 AOR
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.G. Kasdorp
  • G.L.M.J. Stevens
  • H.R. Geerling-Brouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van uitkeringen aan dochter van overleden ouders van Sinti en Roma tijdens de Tweede Wereldoorlog

In deze zaak gaat het om de weigering van de Stichting Rechtsherstel Sinti en Roma om uitkeringen toe te kennen aan appellante, de dochter van overleden ouders die tijdens de Tweede Wereldoorlog in Nederland geen verblijf hebben gehouden. Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch, die haar beroep niet-ontvankelijk verklaarde. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak op 29 september 2005 behandeld. De rechtbank oordeelde dat appellante geen belang meer had bij een beoordeling van haar beroep, omdat dit geacht werd mede te zijn gericht tegen een besluit van gedaagde van 25 oktober 2005. Appellante betwistte dit en voerde aan dat zij twee afzonderlijke beroepen had ingesteld naar aanleiding van het uitblijven van beslissingen op bezwaar. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat appellante geen belang meer had, maar constateerde dat de rechtbank ten onrechte slechts één beroep niet-ontvankelijk had verklaard. De Raad heeft de aangevallen uitspraak op dit punt vernietigd en de beroepen van appellante alsnog niet-ontvankelijk verklaard. De Raad bevestigde verder het oordeel van de rechtbank dat de ouders van appellante niet als belanghebbenden konden worden aangemerkt, omdat zij niet geacht konden worden tijdens de oorlog in Nederland verblijf te hebben gehouden. De Raad veroordeelde gedaagde in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 644,-.

Uitspraak

04/4929 AOR, 04/4930 AOR, 05/5431 AOR, 05/5432 AOR
U I T S P R A A K
in de gedingen tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
het bestuur van de Stichting rechtsherstel Sinti en Roma, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN DE GEDINGEN
Op bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden heeft mr. J.C.M. van Berkel, advocaat te Heerlen, als gemachtigde van appellante bij de Raad hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 20 juli 2004, nummers AWB 02/2627, AWB 02/2628), waarnaar hierbij wordt verwezen.
Namens gedaagde is een verweerschrift ingediend door mr. B.J.P.G. van Roozendaal, advocaat te Breda.
De gedingen zijn gevoegd behandeld ter zitting van de Raad op 18 augustus 2005. Aldaar is appellante verschenen bij gemachtigde mr. J.C.M. van Berkel voornoemd en heeft gedaagde zich niet doen vertegenwoordigen.
II. MOTIVERING
De Raad verwijst naar de aangevallen uitspraak voor de in deze gedingen van belang zijnde feiten en omstandigheden. Hij overweegt allereerst het volgende.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante van 18 september 2002, ingesteld naar aanleiding van het uitblijven van een beslissing op haar bezwaar, niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat zij geen belang meer heeft bij een beoordeling van het beroep, nu het beroep wordt geacht mede te zijn gericht tegen gedaagdes besluit van 25 oktober 2005. Appellante heeft bestreden dat voor haar belang ontbreekt en heeft voorts aangevoerd dat zij op 18 september 2002 twee afzonderlijke beroepen heeft ingesteld naar aanleiding van het uitblijven van twee beslissingen op bezwaar. Naar de opvatting van appellante heeft de rechtbank in de aangevallen uitspraak hieromtrent ten onrechte niets overwogen en geen uitspraak gedaan. De Raad volgt de rechtbank in haar oordeel dat voor appellante geen belang meer is gelegen in een beoordeling van haar beroep tegen het uitblijven van een beslissing op bezwaar, nu dit geacht wordt mede te zijn gericht tegen de eveneens ter beoordeling voorliggende beslissing op bezwaar. De Raad heeft met appellante evenwel moeten vaststellen dat de rechtbank ten onrechte slechts één beroep van appellante niet-ontvankelijk heeft verklaard. Naar het oordeel van de Raad ligt hier een omissie van de zijde van de rechtbank voor die voor de inhoudelijke beoordeling van de aan de orde zijnde geschillen geen consequenties heeft. De Raad zal onder vernietiging van de aangevallen uitspraak op dit punt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) doen wat de rechtbank had behoren te doen
De Raad overweegt overigens als volgt.
Ter uitvoering van het besluit van de Nederlandse regering om aan de Sinti- en
Romagemeenschap (ook) een zekere individuele compensatie te bieden voor de achteraf gebleken tekortkomingen in het naoorlogse rechtsherstel ten aanzien van het door de Duitse bezetter van Nederland tijdens de oorlogsjaren 1940-1945 tegen hen getroffen (vervolgings-) maatregelen, is op 7 maart 2001 (in werking getreden 1 december 2000) door gedaagde tot stand gebracht het Uitkeringsreglement individuele uitkeringen Stichting Rechtsherstel Sinti en Roma (Stcrt. 1 juni 2001, nr. 104), zoals nadien gewijzigd (Stcrt. 4 juni 2002, nr.103), hierna: het Reglement. Bij Besluit van 8 mei 2001 heeft gedaagde aanvullende regels ter interpretatie van het Reglement vastgesteld, hierna: de Aanvullende regels.
Ingevolge artikel 2 van het Reglement worden als belanghebbende in de zin van deze regeling aangemerkt de natuurlijke personen, geboren voor 8 mei 1945 en tevens nog in leven op deze datum, die Sinti of Roma zijn en die op enig moment tijdens de periode van de Tweede wereldoorlog deel uitmaakten van de Sinti- of Romagemeenschap in Nederland en hun verblijf hadden binnen het Koninkrijk.
Appellante, die is geboren op 29 september 1946, is dochter van [naam vader] en [naam moeder] en heeft in december 2000 als plaatsvervanger van haar overleden ouders bij gedaagde uitkeringen aangevraagd. Gedaagde heeft geweigerd appellante deze uitkeringen toe te kennen op de grond dat de ouders van appellante niet kunnen worden aangemerkt als belanghebbende als bedoeld in artikel 2 van het Reglement, zoals nader uitgewerkt in door gedaagde in dit kader opgestelde beleidsregels, omdat zij niet geacht kunnen worden tijdens de periode van de Tweede Wereldoorlog in Nederland verblijf te hebben gehouden.
De rechtbank heeft dit oordeel van gedaagde onderschreven. De Raad kan de rechtbank in haar oordeel en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen geheel volgen. Hetgeen in hoger beroep namens appellante is aangevoerd werpt op de voorliggende kwestie geen ander licht. Dit betekent dat de Raad de aangevallen uitspraak op dit punt zal bevestigen.
De Raad acht termen aanwezig gedaagde te veroordelen in de proceskosten van appellante in hoger beroep tot een bedrag van € 644,- aan kosten van rechtsbijstand.
Beslist wordt als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover daarbij het beroep van appellante van
18 september 2002, ingesteld naar aanleiding van het uitblijven van een beslissing op haar bezwaar ongegrond is verklaard;
Verklaart de beroepen van appellante van 18 september 2002, ingesteld naar aanleiding van het uitblijven van een beslissing op haar bezwaren, alsnog niet-ontvankelijk;
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 644,-, te betalen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat gedaagde aan eiseres het in dit geding betaalde griffierecht ad € 102,- vergoedt.
Aldus gegeven door mr. C.G. Kasdorp als voorzitter en mr. G.L.M.J. Stevens en mr. H.R. Geerling-Brouwer als leden, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 september 2005.
(get.) C.G. Kasdorp.
(get.) E. Heemsbergen.
HD
26.09