ECLI:NL:CRVB:2005:AU3878

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/3230 REA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G.M.T. Berkel-Kikkert
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling arbeidsongeschiktheid en herplaatsingsbudget in het kader van de Wet REA

In deze zaak heeft appellante, een werkgever, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin het beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Het geschil betreft de afwijzing van een aanvraag voor een herplaatsingsbudget voor een werknemer, [werknemer], die in verband met ziekte of gebrek niet als arbeidsgehandicapte werd aangemerkt. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 24 augustus 2005, waarbij zowel de werkgever als de vertegenwoordiger van het Uwv aanwezig waren.

De Raad heeft vastgesteld dat de werknemer op 20 april 2001 een herplaatsingsbudget had aangevraagd, maar dat het Uwv deze aanvraag op 24 augustus 2001 had afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op rapportages van een bezwaarverzekeringsarts en een bezwaararbeidsdeskundige, die concludeerden dat de werknemer ten tijde van de herplaatsing niet als arbeidsgehandicapte kon worden beschouwd. De rechtbank had deze afwijzing bevestigd, en appellante was van mening dat de werknemer wel degelijk als arbeidsgehandicapte moest worden aangemerkt, gezien de extra inspanningen die waren geleverd om hem in een andere functie te herplaatsen.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak de medische gegevens van de werknemer in overweging genomen. De verzekeringsgeneeskundige had geen tekenen van psychopathologie vastgesteld, en de bezwaarverzekeringsarts had ook geen psychiatrisch ziektebeeld geconstateerd. De Raad concludeerde dat er geen sprake was van een belemmering bij het verkrijgen of verrichten van arbeid, en dat de werknemer terecht niet als arbeidsgehandicapte was aangemerkt. De rechtbank had het besluit van het Uwv terecht in stand gelaten, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak bevestigt de noodzaak voor werkgevers om aan te tonen dat een werknemer daadwerkelijk arbeidsgehandicapt is om in aanmerking te komen voor een herplaatsingsbudget, en benadrukt het belang van medische beoordelingen in dergelijke procedures.

Uitspraak

04/3230 REA
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [vestigingsplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gevestigd te Amsterdam, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante heeft mr. E.R. Bettman, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 29 april 2004, reg.nr. 02/5114 REA.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 24 augustus 2005, waar appellante, - daartoe ambtshalve opgeroepen - is verschenen bij haar gemachtigden [hoofd personeelszaken], en [bedrijfsleider], respectievelijk hoofd personeelszaken en bedrijfsleider bij appellante. Zij zijn bijgestaan door mr. Bettman. Gedaagde, - daartoe ambtshalve opgeroepen - is verschenen bij zijn gemachtigde G.J. Samsom, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Voor een overzicht van de feiten verwijst de Raad, mede gelet op de gedingstukken en het verhandelde ter zitting, naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
[werknemer], werknemer in dienst van appellante, is op 16 mei 2000 wegens overspannenheid uitgevallen als meewerkend voorman bij de afdeling [afdeling].
Op 17 januari 2001 heeft hij in een andere functie bij appellante het werk weer hervat gedurende 40 uur per week. De bedrijfsarts heeft hem op 22 januari 2001 hersteld verklaard. S. Moekoet, arts bij het Uwv, heeft [werknemer] in het kader van het onderzoek naar de mate van arbeidsongeschiktheid per 22 januari 2001 op medische gronden volledig arbeidsgeschikt geacht, als gevolg waarvan gedaagde hem geen uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsuitkering (WAO) heeft toegekend. Tegen deze weigering is geen bezwaar gemaakt.
Appellante heeft op 20 april 2001 bij gedaagde voor de herplaatsing van [werknemer] een herplaatsingsbudget, als bedoeld in artikel 16 van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten (Wet REA), aangevraagd.
Bij het primaire besluit van 24 augustus 2001 heeft gedaagde de aanvraag om een herplaatsingsbudget afgewezen. Bij het besluit op bezwaar van 16 oktober 2002 heeft gedaagde het bezwaar van appellante tegen het primaire besluit op basis van rapportages van een bezwaarverzekeringsarts en een bezwaararbeidsdeskundige ongegrond verklaard. Hieraan ligt ten grondslag dat [werknemer] ten tijde van de herplaatsing in het bedrijf van appellante niet als arbeidsgehandicapte in de zin van artikel 2 van de Wet REA wordt beschouwd, omdat er geen sprake meer is van een psychiatrisch ziektebeeld op grond waarvan er beperkingen ten aanzien van arbeid aan de orde zijn.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het besluit op bezwaar ongegrond verklaard.
Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft aangevoerd dat de vraag of een werknemer als arbeidsgehandicapte kan worden beschouwd samen hangt met de vraag of de werkgever succesvol in een andere functie zijn werkzaamheden heeft hervat, alsmede met de vraag of de werkgever bij die functiewisseling zodanige extra inspanningen heeft verricht dat geconcludeerd moet worden dat de betrokken werknemer als arbeidsgehandicapte moet worden beschouwd.
[werknemer] is inmiddels - met behoud van zijn oorspronkelijke loon en arbeidsvoorwaarden - werkzaam als productiemedewerker, maar van een succesvolle hervatting is volgens appellante geen sprake; hij is labiel, vertoont depressieve klachten, en heeft als gevolg daarvan veel begeleiding en aandacht nodig. Appellante heeft de functie van productiemedewerker speciaal voor [werknemer] gecreëerd. Dat vereiste een herstructurering van de productieafdeling. Bij de nieuwe functie behoorde eigenlijk een lagere loonwaarde. Ter zitting is van de zijde van appellante meegedeeld dat [werknemer] op de hoogte is van de procedure. Hij acht zichzelf niet arbeidsgehandicapt.
Volgens gedaagde wordt aan de door appellante als relevant geduide vragen niet toegekomen, omdat er geen sprake is van een ziekte of gebrek en evenmin van een aanzienlijk risico op ernstige gezondheidsklachten binnen vijf jaar.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Om in aanmerking te kunnen komen voor een plaatsingsbudget is ingevolge artikel 16 van de Wet REA (zoals dat artikel luidde tot 1 januari 2002), vereist dat de werknemer, ten behoeve van wie een plaatsingsbudget wordt aangevraagd, arbeidsgehandicapte is.
[werknemer] heeft geen recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering en is ook overigens niet van rechtswege aan te merken als arbeidsgehandicapte.
Ingevolge artikel 2, derde lid, van de Wet REA en het krachtens artikel 2, zesde lid, van de Wet REA genomen Arbeidsgehandicaptenbesluit (Besluit van 20 juli 1998, Stbl. 1998, 488; hierna te noemen: het Besluit) wordt tevens onder arbeidsgehandicapte verstaan de persoon ten aanzien van wie - kort gezegd - is vastgesteld, dat hij in verband met ziekte of gebrek een belemmering heeft bij het verkrijgen of verrichten van arbeid. Daaronder moet blijkens het Besluit en de toelichting daarop tevens worden begrepen het bestaan van een aanzienlijk risico op ernstige gezondheidsklachten binnen vijf jaar, hetgeen met name betrekking heeft op die aandoeningen, waarvan een ernstige progressie binnen de termijn van enkele jaren vaststaat.
De eerste vraag die ter beantwoording staat is, of er sprake is van ziekte of gebreken.
De Raad stelt vast dat de verzekeringsgeneeskundige S.D. Moeloet bij zijn onderzoek op 9 februari 2001 geen tekenen van psychopathologie bij [werknemer] heeft waargenomen. Hij spreekt van een “opgeklaarde surmenage”. De bezwaarverzekeringsarts C.E.M. van Geest heeft tijdens het spreekuurbezoek op 24 september 2002 evenmin een psychiatrisch ziektebeeld vastgesteld. Deze arts acht wel beperkingen aanwezig, maar deze houden volgens haar verband met de karaktereigenschappen van [werknemer]. De Raad ziet geen aanleiding om deze onderzoeksbevindingen voor onjuist te houden. In de gedingstukken is geen toereikende steun te vinden voor de ter zitting door appellante ingenomen stelling dat [werknemer] ook na zijn herplaatsing in januari 2001 aan een depressief syndroom is blijven lijden. Hij is immers sinds die datum tot op heden bij voortduring - zij het met ups en downs - werkzaam geweest als productiemedewerker. Van het voortduren van een depressie na de werkhervatting op 22 januari 2001 is evenmin gebleken uit de
- ongedateerde - schriftelijke informatie van de bedrijfsarts W.F.J.C. Koster. Deze arts heeft hem op 17 januari 2001 met ingang van 22 januari 2001 voor 100% arbeidsgeschikt verklaard. Een hersteldverklaring ligt niet voor de hand indien een betrokkene nog overspannen is of nog aan een depressie lijdt. De enkele stelling van appellante dat [werknemer] zich labiel gedraagt en depressieve klachten heeft, is onvoldoende om in weerwil van de hiervoor genoemde medische gegevens het bestaan van een psychiatrisch ziektebeeld vast te stellen of aan te nemen. Uit de voorhanden zijnde gegevens blijkt evenmin dat sprake is van een aanzienlijk risico op ernstige gezondheidsklachten binnen vijf jaar.
De Raad concludeert dat niet kan worden gezegd dat [werknemer] ten tijde in geding in verband met ziekte of gebrek een belemmering had bij het verkrijgen of verrichten van arbeid, zodat hij terecht niet als arbeidsgehandicapte is aangemerkt. De rechtbank heeft het besluit op bezwaar, dat is gebaseerd op de vaststelling dat [werknemer] geen arbeidsgehandicapte is, terecht in stand gelaten.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. G.M.T. Berkel-Kikkert, in tegenwoordigheid van B.M. Biever-van Leeuwen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2005.
(get.) G.M.T. Berkel-Kikkert.
(get.) B.M. Biever-van Leeuwen.
RB2009