ECLI:NL:CRVB:2005:AU3982

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05/1807 + 05/1810 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Janssen
  • D.J. van der Vos
  • G.J.H. Doornewaard
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overschrijding bezwaartermijn niet verschoonbaar in WAZ-zaak

In deze zaak gaat het om de vraag of de overschrijding van de bezwaartermijn verschoonbaar is. Appellant, vertegenwoordigd door mr. H.J.M.G.M. van der Meijden, heeft bezwaar gemaakt tegen besluiten van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (gedaagde) die betrekking hebben op de toekenning en terugvordering van een uitkering op basis van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ). Gedaagde heeft op 27 augustus 2003 een uitkering toegekend aan appellant, maar deze werd niet uitbetaald vanwege inkomsten uit arbeid. Vervolgens heeft gedaagde op 5 september 2003 de onverschuldigd uitbetaalde uitkering teruggevorderd. Appellant heeft bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd door gedaagde ongegrond verklaard op 7 april 2004. De rechtbank Zutphen heeft de beroepen van appellant tegen deze besluiten op 24 februari 2005 ongegrond verklaard.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 8 juli 2005. De Raad oordeelt dat het primaire besluit op 27 augustus 2003 is verzonden, maar dat het bezwaarschrift van appellant één dag te laat is ingediend. De Raad heeft geen redenen gevonden om aan de verzenddatum te twijfelen, ondanks het feit dat appellant niet exact kon nagaan wanneer het besluit was ontvangen. De rechtbank heeft overwogen dat de overschrijding van de bezwaartermijn niet verschoonbaar is, omdat appellant voldoende gelegenheid had om binnen de termijn bezwaar te maken. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen termen zijn om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskosten worden vergoed. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is gedaan op 30 september 2005.

Uitspraak

05/1807 + 05/1810 WAZ
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij besluit van 27 augustus 2003 heeft gedaagde aan appellant met ingang van 29 juni 2001 een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, en daarbij voorts beslist dat deze uitkering in verband met inkomsten uit arbeid niet wordt uitbetaald.
Bij besluit van 5 september 2003 (verzonden op 8 september 2003) heeft gedaagde de over de periode van 29 juni 2001 tot en met 31 januari 2003 onverschuldigd uitbetaalde uitkering teruggevorderd.
Bij schrijven van 9 oktober 2003 heeft mr. H.J.M.G.M. van der Meijden, advocaat te Harderwijk, namens appellant tegen voormelde besluiten bezwaar gemaakt op bij aanvullend bezwaarschrift van 29 december 2003 aangevoerde gronden.
Bij besluit van 7 april 2004 heeft gedaagde het bezwaar tegen het besluit van
27 augustus 2003 niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding.
Bij besluit van eveneens 7 april 2004 heeft gedaagde het bezwaar tegen het terugvorderingsbesluit van 5 september 2003 ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 februari 2005, reg.nrs. 04/678 en 04/959, heeft de rechtbank Zutphen de namens appellant tegen de besluiten van 7 april 2004 ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Tegen die uitspraak heeft appellant hoger beroep ingesteld op bij beroepschrift van
21 maart 2005 door mr. Van der Meijden, voornoemd, aangevoerde gronden.
Gedaagde heeft een verweerschrift, gedateerd 21 april 2005, ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 8 juli 2005, waar voor appellant is verschenen mr. V. Dolderman, advocaat te Harderwijk. Gedaagde heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. drs. R.H.L. Janssen-Niehof, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. MOTIVERING
Het primaire besluit van 27 augustus 2003 is per gewone post verzonden. Het is door degene die tijdens appellants vakantie voor het ledigen van diens brievenbus zorgde een paar dagen na 27 augustus 2003 in de brievenbus aangetroffen; de precieze datum is niet meer te achterhalen.
Uitgaande van verzending van het primaire besluit op 27 augustus 2003 is het bezwaarschrift één dag te laat ingediend. Dat is tussen partijen ook niet in geschil.
De rechtbank heeft overwogen dat zij geen reden heeft eraan te twijfelen dat het besluit van 27 augustus 2003 op die dag is verzonden. Zij heeft in dit verband van belang geacht dat niet in geding is dat het besluit is verzonden. Het enkele feit dat appellant, doordat zijn zaakwaarnemer niet elke dag de post controleerde, niet exact kan nagaan wanneer het besluit is ontvangen, is door de rechtbank onvoldoende geacht om twijfel te doen rijzen aan de op het besluit gestempelde datum. Blijkens de door de gemachtigde van gedaagde ter zitting van de rechtbank gegeven toelichting is het bestendige praktijk dat brieven, nadat daar een datumstempel op is geplaatst, nog diezelfde dag via de postkamer ter verzending worden aangeboden. Voor zover dit niet het geval is, wordt - zoals bij het primaire besluit van 5 september 2003 is gebeurd - naast de datumstempel een aparte verzenddatum vermeld. Aangezien het besluit op 27 augustus 2003 is gestempeld en daarnaast geen afzonderlijke verzenddatum is vermeld, is het naar het oordeel van de rechtbank, mede gezien het feit dat het besluit enkele dagen na 27 augustus 2003 door appellants zaakwaarnemer bij diens post is aangetroffen, voldoende aannemelijk dat het besluit daadwerkelijk op 27 augustus 2003 is verzonden. De rechtbank achtte niet te zijn gebleken van omstandigheden welke de termijnoverschrijding verschoonbaar doen zijn. Niets had appellant ervan behoeven te weerhouden om binnen de bezwaartermijn een bezwaarschrift in te dienen, aldus de rechtbank.
Appellant stelt, bij gebrek aan wetenschap, dat het niet zeker is dat het besluit op
27 augustus 2003 is verzonden. Naar zijn mening dient gedaagde de dag van verzending aan te tonen en moet, indien gedaagde daarin niet slaagt, worden aangenomen dat de bezwaartermijn niet op 28 augustus 2003, maar op een latere datum is aangevangen, in welk geval het bezwaarschrift nog binnen de bezwaartermijn is ingediend. Appellant heeft zich daarbij beroepen op een uitspraak van de Raad van 25 februari 2005, LJN: AS8659, waarin is overwogen dat het feit dat op het desbetreffende besluit een stempel met datum X was aangebracht en voorts in het geautomatiseerde systeem van het betrokken bestuursorgaan was aangegeven dat het besluit op die datum was verzonden, niet voldoende is om te kunnen aannemen dat het besluit op die datum is verzonden.
Het beroep op de uitspraak van 25 februari 2005, LJN: AS8659, treft geen doel. De Raad verwijst in dit verband naar zijn - meer recente - uitspraak van 7 juni 2005, LJN: AT7061, waaruit blijkt dat in een geval als het onderhavige, waarin de ontvangst van een niet-aangetekend verzonden besluit op zichzelf niet wordt betwist, maar vraagtekens worden gezet bij de datum van verzending, niet de door appellant bedoelde hoge eisen aan het bewijs worden gesteld.
De in de uitspraak van 7 juni 2005 neergelegde benadering toepassend op de thans aanhangige zaak, oordeelt de Raad dat hij geen grond heeft om eraan te twijfelen dat het besluit van 27 augustus 2003 op die datum is ook daadwerkelijk is verzonden. De Raad kan zich vinden in hetgeen de rechtbank ter zake heeft overwogen.
Uitgaande van 27 augustus 2003 als verzenddatum is het bezwaarschrift één dag te laat ingediend. Er zijn geen gronden om aan te kunnen nemen dat appellant redelijkerwijs niet in verzuim is geweest. De feitelijk benutbare duur van de bezwaartermijn is hooguit met enkele dagen bekort. Appellant heeft in feite ruim de gelegenheid gehad om nog binnen de termijn zijn bezwaarschrift in te (doen) dienen.
Nu het hoger beroep voor zover dit de terugvordering betreft slechts is ingesteld voor het geval het hoger beroep in de ontvankelijkheidszaak doel zou treffen, behoeft de aangevallen uitspraak, voor zover het de terugvordering betreft, geen bespreking.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. J. Janssen als voorzitter en mr. D.J. van der Vos en mr. G.J.H. Doornewaard als leden, in tegenwoordigheid van mr. A.C.W. van Huussen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 30 september 2005.
(get.) J. Janssen.
(get.) A.C.W. van Huussen.
MR