ECLI:NL:CRVB:2005:AU4109
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Janssen
- Rechtspraak.nl
Herziening van WAO-uitkering en medische klachten van appellant
In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die oorspronkelijk was vastgesteld op 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid. Op 18 juni 2002 heeft de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen besloten om de uitkering per 25 juli 2002 te herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Appellant heeft hiertegen bezwaar aangetekend, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank Maastricht heeft het beroep van appellant tegen dit besluit op 27 augustus 2003 eveneens ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. Hendriks, aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn medische klachten, waaronder psychische klachten. De bezwaarverzekeringsarts heeft de medische situatie van appellant opnieuw beoordeeld en geconcludeerd dat de beperkingen van appellant correct waren weergegeven in het advies van de verzekeringsarts. De bezwaarverzekeringsarts heeft ook informatie van derden, zoals de huisarts en behandelend orthopedisch chirurg, in haar beoordeling betrokken.
De Centrale Raad van Beroep heeft op 30 september 2005 de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn beperkingen zodanig zijn dat hij niet in staat is de geduide functies te vervullen. De Raad heeft geen termen gezien om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding wordt toegekend. De beslissing van de Raad bevestigt de eerdere uitspraken en de herziening van de WAO-uitkering blijft gehandhaafd.