ECLI:NL:CRVB:2005:AU4109

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/4843 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Janssen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en medische klachten van appellant

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die oorspronkelijk was vastgesteld op 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid. Op 18 juni 2002 heeft de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen besloten om de uitkering per 25 juli 2002 te herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Appellant heeft hiertegen bezwaar aangetekend, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank Maastricht heeft het beroep van appellant tegen dit besluit op 27 augustus 2003 eveneens ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. Hendriks, aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn medische klachten, waaronder psychische klachten. De bezwaarverzekeringsarts heeft de medische situatie van appellant opnieuw beoordeeld en geconcludeerd dat de beperkingen van appellant correct waren weergegeven in het advies van de verzekeringsarts. De bezwaarverzekeringsarts heeft ook informatie van derden, zoals de huisarts en behandelend orthopedisch chirurg, in haar beoordeling betrokken.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 30 september 2005 de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn beperkingen zodanig zijn dat hij niet in staat is de geduide functies te vervullen. De Raad heeft geen termen gezien om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding wordt toegekend. De beslissing van de Raad bevestigt de eerdere uitspraken en de herziening van de WAO-uitkering blijft gehandhaafd.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/4843 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij besluit van 18 juni 2002 heeft gedaagde de uitkering van appellant ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), die werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 25 juli 2002 herzien en nader vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
Bij besluit van 12 september 2002 , hierna het bestreden besluit, heeft gedaagde het bezwaar van appellant tegen het besluit van 18 juni 2002 ongegrond verklaard.
De rechtbank Maastricht heeft bij uitspraak van 27 augustus 2003, nr. AWB 02/1563 WAO, het door appellant ingestelde beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. Hendriks bij beroepschrift van 30 september 2003 tegen die uitspraak hoger beroep ingesteld.
Bij fax van 26 juli 2005 heeft hij nadere stukken ingediend.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad gehouden op 5 augustus 2005, waar appellant en zijn gemachtigde met bericht niet zijn verschenen en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. M. Wardenburg, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. MOTIVERING
Aan appellant is met ingang van 26 november 1993 een uitkering krachtens de WAO toegekend berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Dit in verband met klachten van psychische aard en enkelklachten.
Bij besluit van 18 juni 2002 is de uitkering van appellant per 25 juli 2002 herzien en nader vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
Naar aanleiding van hetgeen appellant in zijn bezwaarschrift, zoals nader toegelicht tijdens de hoorzitting, heeft aangevoerd, heeft de bezwaarverzekeringsarts de medische situatie van appellant nader bezien.
Het bezwaar van appellant tegen zijn besluit van 18 juni 2002 is door gedaagde - zich mede baserend op het advies van de bezwaarverzekeringsarts - bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
In beroep is door mr. Hendriks aangevoerd dat door gedaagde in onvoldoende mate rekening is gehouden met de medische klachten en beperkingen - waaronder de psychische klachten - van appellant.
De rechtbank heeft het beroep van appellant bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe - kort samengevat - overwogen dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn beperkingen van dien aard zijn dat hij niet in staat is de geduide functies te vervullen.
In hoger beroep is namens appellant door mr. Hendriks verwezen naar de gronden die in bezwaar door appellant en door hem in beroep bij de rechtbank zijn ingediend.
Bij fax van 26 juli 2005 heeft mr. Hendriks nadere stukken ingediend die betrekking hebben op een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht in 2005, met als doel - naar uit die stukken blijkt - het vaststellen van de actuele mate van arbeidsongeschiktheid.
Tevens is door hem ingediend een brief van gedaagde omtrent de gevolgen van een wijziging in de arbeidsongeschiktheidswetgeving per 1 oktober 2004.
De Raad overweegt als volgt.
Het bestreden besluit rust - voor zover hier van belang - op de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van 2 september 2002.
De bezwaarverzekeringsarts heeft de namens appellant in bezwaar ingebrachte gronden van medische aard bezien. Blijkens haar rapportage van 2 september 2002 is zij van opvatting dat de beperkingen van appellant in het advies van de verzekeringsarts, waarop het besluit van 18 juni 2002 mede rust, juist zijn weergegeven, zij het dat een correctie voor het item dat ziet op “knielen, kruipen en hurken” tot “1a” noodzakelijk is. De geduide functies van naaister/stikster meubelbekleding, samensteller van metaalproducten, wikkelaar en samensteller van elektrotechnische e/o elektronische producten zijn naar haar mening voor appellant - ondanks de aanscherping van het belastbaarheidspatroon - passend.
De bezwaarverzekeringsarts heeft uitdrukkelijk aandacht besteed aan de wijze waarop de verzekeringsarts de psychische belastbaarheid van appellant heeft beschreven. Zij kan zich in de aangegeven beperkingen vinden.
Uit het rapport van de bezwaarverzekeringsarts blijkt voorts dat de zich in het dossier bevindende informatie van derden, waaronder de huisarts, de behandelend orthopedisch chirurg en de psychiater bij de advisering is betrokken.
Uit hetgeen van de zijde van appellant is aangevoerd blijkt geenszins dat het advies van de bezwaarverzekeringsarts, waarop gedaagde zijn beslissing heeft doen steunen op onvoldoende zorgvuldige wijze tot stand is gekomen of anderszins gebrekkig zou zijn. De bezwaarverzekeringsarts heeft bij de totstandkoming van haar opvatting rekening gehouden met de informatie afkomstig uit de behandelend sector. Niet is kunnen blijken dat zij deze informatie heeft miskend.
De bij fax ingediende stukken leiden niet tot succes. Dit reeds omdat de stukken met betrekking tot het verzekeringsgeneeskundig en het arbeidskundig onderzoek zien op de situatie per 2005 en geen gegevens bevatten die een nieuw licht werpen op de situatie hier in geding per 25 juli 2002. De brief omtrent de gevolgen van een wetswijziging per
1 oktober 2004 ziet evenmin op de in geding zijnde datum.
De namens appellant ingediende gronden slagen mitsdien niet.
De Raad kan zich met de conclusies en overwegingen van de rechtbank verenigen. De aangevallen uitspraak komt dan ook voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Beslist wordt mitsdien als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. J. Janssen in tegenwoordigheid van M.H.A. Uri als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 september 2005.
(get.) J. Janssen.
get.) M.H.A. Uri.
CVG