ECLI:NL:CRVB:2005:AU4112

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/2530 AAWAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verstek
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep wegens niet-betaling griffierecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 oktober 2005 uitspraak gedaan over het verzet van de opposant tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn hoger beroep. De opposant, wonende in Marokko, had eerder hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, maar dit was niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet was betaald. De opposant diende een verzetschrift in, waarin hij stelde dat hij het griffierecht wel had betaald, maar dat er een vergissing was gemaakt in de adressering. Hij gaf aan dat een familielid in Nederland het bedrag alsnog zou betalen.

Tijdens de zitting op 26 augustus 2005 zijn beide partijen niet verschenen. De Raad moest nu beoordelen of de eerdere uitspraak terecht was. De Raad oordeelde dat de opposant geen bewijs had geleverd voor zijn bewering dat het griffierecht was betaald en dat de fout in de adressering voor zijn rekening kwam. Het griffierecht was tot op dat moment nog steeds niet betaald. Daarom werd het verzet ongegrond verklaard, en er waren geen redenen om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, dat betrekking heeft op de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van tijdige betaling van griffierechten en de gevolgen van administratieve fouten door de indiener van het hoger beroep. De Raad heeft de zaak in het openbaar behandeld en de beslissing werd uitgesproken door de voorzitter en twee leden van de Raad, met de griffier aanwezig.

Uitspraak

04/2530 AAWAO
U I T S P R A A K
met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[opposant], wonende te [woonplaats] (Marokko), opposant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, geopposeerde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
De Raad heeft bij uitspraak van 5 november 2004 het door opposant ingestelde hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 25 maart 2004, nummer AWB 02/4950 AAWAO, niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat het griffierecht niet is betaald.
Tegen die uitspraak heeft opposant een verzetschrift ingediend.
Het verzet is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad gehouden op 26 augustus 2005, waar beide partijen - geopposeerde met voorafgaand bericht - niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
Ten gevolge van het gedane verzet dient de Raad thans de vraag te beantwoorden of het hoger beroep bij zijn uitspraak van 5 november 2004 terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
In het verzetschrift heeft opposant aangegeven dat hij het griffierecht heeft betaald maar dat hij zich in de adressering heeft vergist en dat het bedrag alsnog door een familielid in Nederland betaald zal worden.
Hetgeen opposant heeft aangevoerd bevat geen grond op basis waarvan redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat opposant niet in verzuim is geweest.
De Raad overweegt daartoe dat een fout in de adressering, waarvan geen bewijs is overlegd, voor rekening van opposant dient te komen en overigens dat het griffierecht tot op heden niet is betaald.
Gezien het vorenstaande dient het verzet met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met het vijfde lid van artikel 8:55 van de Awb ongegrond te worden verklaard.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gegeven door mr. J. Janssen als voorzitter en mr. D.J. van der Vos en mr. A.W.M. Bijloos als leden, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Meijer als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2005.
(get.) J. Janssen.
(get.) J.E. Meijer.
CVG