ECLI:NL:CRVB:2005:AU4180

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/6881 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • B.J. van der Net
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van het WAO-dagloon en de ingangsdatum van de WAO-uitkering

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Arnhem van 13 december 2004, waarin de hoogte van het WAO-dagloon werd vastgesteld. De Centrale Raad van Beroep heeft op 6 oktober 2005 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij de Raad de eerdere uitspraak heeft bevestigd. De kwestie betreft de vaststelling van het WAO-dagloon, dat gerelateerd is aan de eerste arbeidsongeschiktheidsdag van 8 februari 1986. Dit dagloon is vastgesteld op basis van de beloning van appellant in een traceerbaar dienstverband bij de Stichting Katholieke Universiteit Nijmegen van 16 december 1985 tot 8 februari 1986, met inachtneming van de referteperiode van 9 februari 1985 tot 8 februari 1986 en wettelijke indexeringen. De Raad heeft geoordeeld dat het dagloon terecht is vastgesteld op f 122,58 per 18 februari 1999.

Tijdens de zitting op 22 september 2005 zijn beide partijen niet verschenen, waarbij gedaagde voorafgaand schriftelijk bericht had gestuurd. De Raad heeft in zijn motivering aangegeven dat er geen termen aanwezig zijn om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De Raad heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is geleverd door appellant om aan te tonen dat het WAO-dagloon onjuist is berekend. De Raad heeft de argumenten van appellant verworpen, omdat er geen concrete en objectieve bewijzen zijn overgelegd die de stellingen van appellant ondersteunen. De Raad heeft geconcludeerd dat de vaststelling van het WAO-dagloon en de ingangsdatum van de WAO-uitkering correct zijn en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
04/6881 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de tussen partijen op 13 december 2004 onder kenmerk 04/1623 door de rechtbank Arnhem gewezen uitspraak.
Namens gedaagde is een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad, gehouden op 22 september 2005. Partijen zijn daar, gedaagde met voorafgaand schriftelijk bericht, niet verschenen.
II. MOTIVERING
In geding is de vraag of het WAO-dagloon, gerelateerd aan de eerste arbeidsongeschiktheidsdag van 8 februari 1986 en op basis van de beloning van appellant in een traceerbaar dienstverband bij de Stichting Katholieke Universiteit Nijmegen (KUN) van 16 december 1985 tot 8 februari 1986 benevens de referteperiode van 9 februari 1985 tot 8 februari 1986, met medeneming van wettelijke indexeringen, terecht met toepassing van artikel 35 van de WAO per 18 februari 1999 is vastgesteld op f 122,58.
Evenals de rechtbank in de aangevallen uitspraak onder overneming van de motivering hiervan stelt de Raad voorop dat hij onvoldoende reden ziet om een bijzonder geval aanwezig te achten waardoor de ingangsdatum van de betrokken WAO-uitkering alsnog op een vroegere datum dan de aangehouden datum 18 februari 1999 kan worden gesteld.
Voorts is de Raad met de rechtbank van oordeel dat het WAO-dagloon met toepassing van de Dagloonregelen WAO en met inachtneming van het boven aangegeven dienstverband bij KUN onder medeneming van de wettelijke indexeringen niet onjuist is berekend en dat er geen concrete, objectief houvast biedende bewijzen door appellant zijn geleverd om met behulp van andere gestelde arbeidsverrichtingen annex beloning zoals die bij Philips Nijmegen dan wel anderszins zoals met een verder opgevoerde indexering tot een hoger WAO-dagloon te geraken. De inmiddels verstreken ruime tijd kan niet ten voordele van - de juistheid van - de stellingen van appellant als zodanig strekken en vraagt in elk geval om onomstotelijk vaststaande nadere schriftelijke onderbouwing, welke thans niet in vereiste traceerbare en objectiveerbare zin voorhanden blijkt.
Het hoger beroep van appellant kan mitsdien niet slagen en de uitspraak van de rechtbank komt dan ook voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht tot slot geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. B.J. van der Net, in tegenwoordigheid van R.E. Lysen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2005.
(get.) B.J. van der Net.
(get.) R.E. Lysen.
RB0410