ECLI:NL:CRVB:2005:AU4183
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- B.J. van der Net
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake de sociale verzekeringsstatus van werkzaamheden verricht door een zoon voor zijn moeder
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de erven van Mw. [betrokkene] tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Dit besluit, genomen op 7 juli 2003, verklaarde de bezwaren van Mw. [betrokkene] ongegrond met betrekking tot de sociale verzekeringsstatus van haar zoon, [gemachtigde], die werkzaamheden voor haar verrichtte. De rechtbank Amsterdam had eerder, op 18 november 2004, het beroep van Mw. [betrokkene] tegen dit besluit ongegrond verklaard.
De zoon, [gemachtigde], die als zorgverlener voor zijn hoogbejaarde moeder werkte, was van mening dat hij in een privaatrechtelijke dienstbetrekking tot zijn moeder verkeerde. De rechtbank oordeelde echter dat er geen gezagsverhouding bestond tussen moeder en zoon, en dat de werkzaamheden voortkwamen uit een familierelatie. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde deze bevindingen en oordeelde dat de werkzaamheden van de zoon niet als een dienstbetrekking konden worden aangemerkt.
De Raad concludeerde dat de relatie tussen de moeder en de zoon gekenmerkt werd door familiaire dienstverlening, waarbij de moeder geen opdrachten of aanwijzingen gaf aan de zoon. De Raad wees ook de mogelijkheid van een maatschappelijk gelijkgestelde dienstbetrekking af, omdat de aard van de relatie tussen hen niet veranderde door de hulpbehoevendheid van de moeder.
Uiteindelijk werd het hoger beroep van de erven van Mw. [betrokkene] afgewezen en werd de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.