ECLI:NL:CRVB:2005:AU4215

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/3576 WVG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G.M.T. Berkel-Kikkert
  • B.M. Biever-van Leeuwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van verzoek om financiële tegemoetkoming voor autoaanpassing door gemeente

In deze zaak heeft appellant, die in 1964 een beenamputatie heeft ondergaan en sindsdien met een beenprothese loopt, hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn verzoek om een financiële tegemoetkoming voor de aanpassing van zijn auto. Dit verzoek werd afgewezen door het dagelijks bestuur van de Maatschappelijke Zorg Walcheren, omdat appellant in staat werd geacht gebruik te maken van het collectief aanvullend vervoer. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld op 24 augustus 2005, waarbij appellant werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. J.A. de Keuning, en gedaagde door mr. N. Feijtel.

De Raad overweegt dat een gemeentebestuur verplicht is om verantwoorde voorzieningen te bieden voor gehandicapten, maar dat bovenregionaal vervoer niet onder de minimale zorgplicht valt, tenzij er sprake is van een essentieel contact dat sociaal isolement voorkomt. Appellant heeft aangevoerd dat het collectief vervoer voor hem bezwarend is en dat hij bovenregionale contacten heeft die hij alleen met zijn eigen auto kan bezoeken. De Raad oordeelt echter dat appellant gebruik kan maken van het collectief aanvullend vervoer, zoals bevestigd door een advies van de arts I. Cordia, die concludeerde dat er geen medische belemmeringen zijn voor het gebruik van taxibusjes.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank, die eerder het beroep van appellant ongegrond had verklaard. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing van de Centrale Raad van Beroep is om de aangevallen uitspraak te bevestigen, waarbij de Raad de argumenten van appellant niet overtuigend genoeg achtte om de afwijzing van de aanvraag te herzien.

Uitspraak

03/3576 WVG
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het dagelijks bestuur van de Maatschappelijke Zorg Walcheren, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant heeft mr. J.A. de Keuning, advocaat te Vlissingen, hoger beroep ingesteld teegn de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 11 juni 2003, reg.nr. Awb 02/454.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad van 24 augustus 2005, waar voor appellant is verschenen zijn gemachtigde mr. De Keuning en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. N. Feijtel.
II. MOTIVERING
Bij de beoordeling van het onderhavige geschil gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Appellant heeft in verband met een tumor in zijn rechterbeen in 1964 een beenamputatie ondergaan en hij loopt sedertdien met behulp van een beenprothese.
Op 6 augustus 2001 heeft appellant gedaagde verzocht hem in aanmerking te brengen voor een vervoersvoorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming in de kosten van een autoaanpassing ten behoeve van zijn eigen auto (handgas en handbedrijfsrem), mede met het oog op zijn werkzaamheden in het makelaarsbedrijf van zijn zoon buiten de regio op Walcheren, Zuid-Beveland en Zeeuws Vlaanderen.
Bij besluit van 20 september 2001 heeft gedaagde deze aanvraag afgewezen op de grond dat appellant in staat met worden geacht gebruik te maken van het collectief aanvullend vervoer. Voorts heeft gedaagde aangegeven dat de gemeentelijke zorgplicht zich niet uitstrekt tot bovenregionaal vervoer.
Bij besluit van 17 juli 2002 heeft gedaagde het tegen het besluit van 20 september 2001 ingestelde bezwaar ongegrond verklaard. Daarbij heeft gedaagde zich gebaseerd op het door de arts I. Cordia van Argonaut B.V. te Vlissingen uitgebrachte advies van
25 juni 2002. Deze arts komt tot de conclusie dat er geen medische belemmeringen zijn die in de weg staan aan het reizen met het collectief aanvullend vervoer. Daarbij heeft hij aangegeven dat de beenprothese van appellant kan buigen in de knie, appellant met zijn beenprothese in de taxibus kan instappen en de taxibus over een aantal voldoende ruimbemeten plaatsen beschikt om met gestrekt been te kunnen zitten.
De rechtbank heeft het tegen dat besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft ten gronde geoordeeld dat niet is gebleken dat appellant van het collectief aanvullend vervoer geen gebruik kan maken, zodat gedaagde terecht de aanvraag om een tegemoetkoming in de kosten van aanpassing van de eigen auto heeft afgewezen.
In hoger beroep is van de zijde van appellant aangevoerd dat het vervoer per taxibus voor hem uiterst bezwarend is, aangezien zijn beenprothese bij het instappen kan verschuiven en losraken, waarvan hij pijn en hinder ondervindt. Ter ondersteuning van dat standpunt is ter zitting van de zijde van appellant een verklaring van zijn huisarts M. Bordul van
23 augustus 2005 overgelegd, waarin wordt aangegeven dat deelname aan het collectief aanvullend vervoer van appellant niet kan worden gevergd, gelet op de praktische problemen die appellant bij het instappen ondervindt. Een taxibus, zo stelt appellant voorts, zal lang niet altijd op afroep beschikbaar zijn. Tenslotte heeft appellant aangevoerd dat hij bovenregionale contacten heeft die hij alleen met zijn eigen auto kan bezoeken, dat de gevraagde voorziening goedkoper is dan een voorziening in de vorm van collectief vervoer en dat het Argonaut-advies van 25 juni 2002 onzorgvuldig tot stand is gekomen.
De Raad overweegt het volgende.
Vooropgesteld moet worden dat een gemeentebestuur, als gedaagde, blijkens artikel 3 van de WVG in ieder geval gehouden is om verantwoorde voorzieningen aan te bieden, waaruit volgens vaste jurisprudentie van de Raad voortvloeit dat -voorzover het om vervoer gaat- zodanige voorzieningen moeten worden geboden dat de ter plaatse wonende gehandicapten ten minste in staat worden gesteld om in hun directe woon- en leefomgeving in aanvaardbare mate sociale contacten te onderhouden en deel te nemen aan het leven van alledag. Binnen die grenzen staat het een gemeentebestuur vrij te kiezen voor de invoering van enige vorm van prioriteit genietend collectief vervoer, zoals door het openbaar lichaam Maatschappelijke Zorg Walcheren in de Verordening voorzieningen gehandicapten Walcheren is neergelegd.
Bovenregionaal vervoer valt in beginsel niet onder de minimaal door de gemeente in acht te nemen zorg voor vervoersvoorzieningen. Dit laatste lijdt slechts dan uitzondering indien vanwege de belanghebbende deugdelijk onderbouwd wordt aangetoond (of anderszins voldoende duidelijk is komen vast te staan) dat sprake is van een dusdanig essentieel -enkel door bezoek ter plekke te onderhouden- contact dat bij gebreke daarvan sociaal isolement optreedt. Het enkel aangeven van belangrijk geachte bovenregionale contacten en/of activiteiten is daartoe in beginsel onvoldoende. Voor zover de vervoersbehoefte per eigen auto voortvloeit uit de werkzaamheden die appellant in het bedrijf van zijn zoon verricht zij erop gewezen dat van dit bedrijf verlangd mag worden dat daartoe enige bijdrage wordt verstrekt.
De Raad is evenals de rechtbank en gedaagde van oordeel dat appellant gebruik kan maken van het collectief aanvullend vervoer. Blijkens het Argonaut-advies van
25 juni 2002, dat is gebaseerd op lichamelijk onderzoek van appellant en dossierstudie en dat de Raad anders dan appellant voldoende zorgvuldig tot stand gekomen acht, kan appellant immers gebruik maken van taxibusjes waarbij het instapprobleem zich niet voordoet. Voorts acht de Raad van belang de mededeling van gedaagde ter zitting van de Raad dat het collectief vervoer, behoudens contra-indicatie, plaatsvindt met taxibusjes, dat de chauffeur van de taxibus hulp bij het instappen biedt en dat de bus is uitgerust met een uitklapbare trede. Appellant heeft zijn standpunt dat hij geen gebruik kan maken van het collectief aanvullend vervoer niet onderbouwd met stukken van medisch ergonomische aard. De verklaring van de huisarts van appellant van 23 augustus 2005 acht de Raad onvoldoende gespecificeerd om aan het oordeel van de arts Cordia te twijfelen.
De grief van appellant dat de kosten van de autoaanpassing lager zijn dan de kosten van het collectief aanvullend vervoer slaagt niet. Indien, zoals in casu, vaststaat dat een gehandicapte in staat is gebruik te maken van een beschikbaar collectief vervoerssysteem, vermag de Raad, anders dan vanwege appellant is betoogd, niet in te zien dat het enkele feit dat de kosten van een door de betrokkene gewenste andere vervoersvoorziening lager zijn dan van de (tot de individuele deelnemer herleide) kosten van het collectief vervoerssysteem -wat daar overigens in dit geval feitelijk van zij- zou meebrengen dat deelname aan het collectief vervoer geen verantwoorde voorziening in de zin van artikel 3 van de Wvg is, dan wel er toe had moeten nopen om de hardheidsclausule van de Verordening toe te passen.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad ziet tenslotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Raad beslist als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. G.M.T. Berkel-Kikkert, in tegenwoordigheid van
B.M. Biever-van Leeuwen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2005.
(get.) G.M.T. Berkel-Kikkert.
(get.) B.M. Biever-van Leeuwen.
HE/2795