[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Gravenhage, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2004 heeft gedaagde het besluit tot delegatie van zijn bevoegdheid tot het nemen van besluiten op bezwaar aan de Commissie Sociale Zekerheid ingetrokken. In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan de Commissie Sociale Zekerheid.
Namens appellante heeft G.W. Giacin hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 31 juli 2003, reg.nr. AWB 02/4434 WVG.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad van 24 augustus 2005, waar partijen, gedaagde met voorafgaand bericht, niet zijn verschenen.
Voor een weergave van de feiten en de ten tijde van belang toepasselijke regelgeving verwijst de Raad, gelet op de inhoud van de gedingstukken, naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
Bij besluit van 10 december 2001 heeft gedaagde de aanvraag van appellante voor verstrekking van een gesloten buitenwagen in het kader van de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) van 8 september 2001 afgewezen. Daarbij heeft gedaagde zich gebaseerd op het onderzoek van de arts D. Gaasbeek-Janzen van Argonaut BV, neergelegd in een advies van 24 oktober 2001. Deze arts komt op basis van de beperkingen van appellante tot de conclusie dat zij voor de korte afstanden gebruik kan maken van een scootmobiel en voor de langere afstanden kan deelnemen aan het collectief aanvullend vervoer. Voor een (duurdere) gesloten buitenwagen bestaat geen medische noodzaak.
Op 14 maart 2002 heeft appellante gedaagde opnieuw verzocht om verstrekking van een gesloten buitenwagen.
Die aanvraag heeft gedaagde bij besluit van 22 april 2002, onder verwijzing naar het advies van Argonaut van 24 oktober 2001, afgewezen.
Bij besluit op bezwaar van 18 oktober 2002 heeft gedaagde het tegen het besluit van 22 april 2002 ingediende bezwaar ongegrond verklaard omdat geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die niet reeds in het kader van de aanvraag van appellante van 8 september 2001 naar voren zijn gekomen.
De rechtbank heeft het tegen het besluit van 18 oktober 2002 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
In hoger beroep is namens appellante -kort samengevat- naar voren gebracht dat gedaagde teveel benadrukt dat verstrekking van een gesloten buitenwagen duurder is dan verstrekking van een scootmobiel en dat de gemeente Leidschendam een ruimhartiger verstrekkingenbeleid kent. Aan de aanbevelingen van de artsen die appellante behandelen dient meer gewicht te worden toegekend dan aan de op een momentopname gebaseerde adviezen van Argonaut. Appellante acht een scootmobiel vanwege haar gevoeligheid voor weersinvloeden geen geschikt vervoersmiddel.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
In artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden is nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. Ingevolge het tweede lid kan het bestuursorgaan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 van de Awb, de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende besluit.
De Raad stelt vast dat hetgeen appellante in het kader van haar nieuwe aanvraag naar voren heeft gebracht in wezen een herhaling is van de door haar bij haar eerdere aanvraag naar voren gebrachte beperkingen, die alle in de beoordeling door Argonaut in het kader van de eerdere aanvraag van 8 september 2001 zijn betrokken. Met betrekking tot hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd overweegt de Raad dat het ook daarbij niet gaat om nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in vorenbedoelde zin. De ter onderbouwing van haar standpunt in bezwaar overgelegde verklaring van haar huisarts van 17 september 2002 wijst er niet op dat appellante is aangewezen op vervoer per gesloten buitenwagen. Dit geldt overigens ook voor de in hoger beroep overgelegde verklaring van de orthopedisch chirurg M.J.M. Driessen van
6 augustus 2003.
Gedaagde was dan ook bevoegd om met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb de aanvraag af te wijzen en voor de motivering van die beslissing te volstaan met te verwijzen naar de eerdere besluitvorming. In hetgeen appellante heeft aangevoerd ziet de Raad geen grond te oordelen dat gedaagde niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
Uit het vorenoverwogene volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad, ten slotte, geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. G.M.T. Berkel-Kikkert, in tegenwoordigheid van B.M. Biever-van Leeuwen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2005.
(get.) G.M.T. Berkel-Kikkert.
(get.) B.M. Biever-van Leeuwen.