ECLI:NL:CRVB:2005:AU4254

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/5278 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • C.G. Kasdorp
  • H.R. Geerling-Brouwer
  • J.L.P.G. van Thiel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om vergoeding zwemabonnement en taxikosten voor oorlogsgetroffene

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 oktober 2005 uitspraak gedaan in het geschil tussen een eiser, een erkend oorlogsgetroffene, en de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad. De eiser had verzocht om een bijzondere voorziening voor de kosten van een zwemabonnement met begeleiding en taxikosten naar het zwemmen, omdat dit volgens zijn huisarts van belang was voor zijn psychisch welzijn. De aanvraag was eerder afgewezen door de verweerster, die stelde dat er geen medische noodzaak of medisch-sociale wenselijkheid was voor de gevraagde voorziening. De eiser, geboren in 1920, had psychische klachten die verband hielden met zijn verleden als vervolgde, maar de Raad oordeelde dat de kosten voor zwemmen niet als medisch noodzakelijk konden worden aangemerkt.

De Raad overwoog dat er geen medisch voorschrift aanwezig was dat het zwemmen als onderdeel van een psychotherapeutische behandeling aangaf. De verklaringen van de huisarts en de geriater, die de voordelen van lichaamsbeweging benadrukten, waren niet voldoende om aan te tonen dat het zwemmen een integrerend onderdeel van een behandeling was. De Raad concludeerde dat de verweerster terecht had geoordeeld dat er geen medische noodzaak was voor de vergoeding van de kosten van het zwemabonnement en de taxikosten.

De uitspraak benadrukt het belang van medische voorschriften en de noodzaak om aan te tonen dat een voorziening medisch noodzakelijk is in het kader van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945. De Raad verklaarde het beroep van de eiser ongegrond, waarmee de afwijzing van de aanvraag door de verweerster in stand bleef.

Uitspraak

03/5278 WUV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiser], wonende te [woonplaats] (Israël), eiser,
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING.
Verweerster heeft onder dagtekening 30 juni 2003, kenmerk JZ/CM70/2003/0462, ten aanzien van eiser een besluit genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Tegen dat besluit heeft (thans wijlen) mr. G. Polak als gemachtigde van eiser bij de Raad beroep ingesteld. In het beroepschrift is uiteengezet waarom eiser zich met het bestreden besluit niet kan verenigen.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is na daartoe gedaan verzoek van H.A. Wajsberg, opvolgend gemachtigde van eiser, van de kant van verweerster nog een verklaring d.d. 21 november 2002 ingezonden van de huisarts dr. B. Itzhak.
Bij schrijven van 17 juni 2005 heeft eiser zijn beroepschrift nog aangevuld onder inzending van een advies van J.M. van Dijk, geriater en internist te Jerusalem.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad van 25 augustus 2005, waar eiser, met voorafgaand bericht, niet is verschenen en waar gedaagde zich heeft laten vertegen-woordigen door J.J.G.A. Theelen, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
Blijkens de gedingstukken is eiser, geboren in 1920, vervolgde en uitkeringsgerechtigde in de zin van de Wet. In het verleden is aanvaard dat de psychische klachten van eiser en de verergering van zijn rugklachten door een psychogene component in het vereiste verband staan met de door hem ondergane vervolging. Een dergelijk verband is niet aanvaard met betrekking tot eisers als degeneratief geduide rugklachten.
Bij vervolgaanvraag van juni 2002 heeft eiser verweerster verzocht om een bijzondere voorziening ter zake van de kosten verbonden aan een zwemabonnement met begeleiding voor de jaren 2002 tot en met 2006 alsmede vervoer per taxi naar het zwemmen omdat dit volgens zijn huisarts van belang is voor zijn psychisch welzijn.
Verweerster heeft die aanvraag, voor zover hier van belang, afgewezen bij besluit van
7 oktober 2002, zoals na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het thans bestreden besluit, op de - aan medische adviezen ontleende - grond dat er geen medische noodzaak of een medisch-sociale wenselijkheid aanwezig is in verband met de uit de vervolging voortvloeiende klachten, die toekenning van de gevraagde voorziening rechtvaardigt.
Verweerster heeft daarbij in het bijzonder overwogen dat de voorziening niet is opgenomen in een psychotherapeutisch behandelplan en niet aan eiser is voorgeschreven door een behandelend specialist. Verweerster heeft daarnaast nog vermeld dat niet is gebleken van beperkingen van eiser ten aanzien van gebruik van openbaar vervoer zodat er ook geen medische noodzaak is voor begeleiding.
Ter beantwoording staat de vraag of het bestreden besluit, gelet op hetgeen namens eiser in beroep is aangevoerd, in rechte kan standhouden. Dienaangaande overweegt de Raad als volgt.
Verweerster hanteert bij de beoordeling van aanvragen om een voorziening ter zake van een zwemabonnement een aantal richtlijnen.
Ingevolge deze richtlijnen kan een voorziening ingevolge artikel 20 van de Wet ter zake van een zwemabonnement vanwege psychische klachten alleen dan worden toegekend, indien er sprake is van een medisch voorschrift, waarbij het zwemmen een integrerend onderdeel vormt van dan wel als ondersteuning dient van een psychotherapeutische behandeling met betrekking tot de bij een betrokkene bestaande causale psychische klachten. Bij het ontbreken van een medisch voorschrift kan de gevraagde voorziening worden toegekend indien bij een betrokkene sprake is van ernstige in causaal verband staande klachten aan het bewegingsapparaat.
Van een medisch sociale wenselijkheid als bedoeld in artikel 21 van de Wet acht verweerster eveneens pas sprake indien er een medisch voorschrift aanwezig is van een behandelend specialist waaruit duidelijk blijkt dat zwemmen een gunstige invloed heeft op causale ziekten en gebreken.
De Raad acht deze richtlijnen in overeenstemming met een redelijke uitleg van het bepaalde in de artikelen 20 en 21 van de Wet.
Op grond van de beschikbare gegevens en het verhandelde ter zitting stelt de Raad vast dat een medisch voorschrift van een behandelend psychiater of psychotherapeut voor het zwemmen vanwege de causale psychische klachten van eiser ontbreekt, zodat een medische noodzaak voor de gevraagde voorziening op grond van eisers psychische klachten, met inbegrip van de psychische component van eisers rugklachten, niet aanwezig kan worden geacht.
De van de kant van eiser ingediende verklaringen van de huisarts dr. Itzhak en van de geriater en internist Van Dijk kunnen de Raad niet tot een ander oordeel leiden nu uit die verklaringen niet blijkt dat er sprake is van een psychotherapeutische behandeling waarvan het zwemmen onderdeel uitmaakt. Uit de verklaring van laatstgenoemde komt slechts naar voren dat lichaamsbeweging, waaronder ook zwemmen een gunstige invloed heeft op mensen met depressieve klachten. Een medische noodzaak vanwege eisers psychische problematiek vermag de Raad hierin niet te lezen. Datzelfde geldt het advies van Itzhak, inhoudende dat zwemactiviteiten eiser helpen de spanningen te verlichten.
Nu voorts geen sprake is bij eiser van ernstige met de vervolging verband houdende klachten aan het bewegingsapparaat heeft verweerster terecht geen aanleiding gezien eiser voor vergoeding van de kosten van een zwemabonnement in aanmerking te laten komen.
Ten aanzien van het door eiser gestelde dat het zwemmen, ook indien niet therapeutisch noodzakelijk, wel wenselijk is omdat het volgens zijn behandelend arts een kalmerend effect heeft en hem een gevoel van rust geeft, moet de Raad vaststellen dat de overgelegde verklaringen eiser daarin weliswaar steunen maar dat van een medisch voorschrift waaruit duidelijk blijkt dat zwemmen een gunstige invloed heeft op eisers causale psychische klachten niet gesproken kan worden.
Ook aan de vereisten voor toekenning ingevolge artikel 21 van de Wet van een tegemoetkoming in de hier aan de orde zijnde kosten is derhalve niet voldaan.
De met het zwemmen samenhangende kosten van begeleiding en vervoer kunnen gelet op het vorenstaande evenmin als medisch noodzakelijk of medisch-sociaal wenselijk worden aangemerkt. Daarbij tekent de Raad nog aan dat uit de beschikbare medische gegevens niet blijkt dat eiser van openbaar vervoer geen gebruik zou kunnen maken.
Gezien het vorenstaande bestaat voor vernietiging van het bestreden besluit geen grond zodat dit besluit in rechte kan standhouden.
Het beroep van eiser dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Beslist wordt als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. C.G. Kasdorp als voorzitter en mr. H.R. Geerling-Brouwer en mr. J.L.P.G. van Thiel als leden, in tegenwoordigheid van J.P. Schieveen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2005.
(get.) C.G. Kasdorp.
(get.) J.P. Schieveen.
HD
29.09