04/3409 WUV + 04/3410 WUBO
de erven van [betrokkene], laatstelijk gewoond hebbende te [woonplaats], eisers,
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster 1,
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster 2.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN DE GEDINGEN
Bij besluit van 28 mei 2004. kenmerk JZ/R70/2004/0376 heeft verweerster 1. ten aanzien van thans wijlen [betrokkene], hierna: betrokkene, een besluit genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945, hierna: de WUV. Bij besluit van gelijke datum, kenmerk JZ/R70/2004, heeft verweerster 2. ten aanzien van betrokkene een besluit genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogs-slachtoffers 1940-1945, hierna: de WUBO.
Namens betrokkene is tegen deze besluiten bij de Raad beroep ingesteld door mr. J.C.M. van Berkel, advocaat te Heerlen, als gemachtigde. In aanvullende beroepschriften met bijlagen heeft deze gemachtigde aangegeven waarom betrokkene zich niet met de bestreden besluiten kon verenigen.
Verweersters hebben verweerschriften ingediend.
De gedingen zijn gevoegd behandeld ter zitting van de Raad op 25 augustus 2005. Aldaar zijn eisers verschenen bij gemachtigde mr. J.C.M. van Berkel voornoemd en heeft verweerster zich doen vertegenwoordigen door J.J.G.A. Theelen, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
Betrokkene, die is geboren [in] 1943 en overleden op 20 mei 2005, heeft in december 2001 bij verweersters een aanvraag ingediend, zowel op grond van de WUV als op grond van de WUBO, om toekenning van een periodieke uitkering en diverse voorzieningen. Deze aanvragen zijn afgewezen bij besluiten van verweersters van respectievelijk 27 februari 2003 en 17 februari 2003, zoals na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij de thans bestreden besluiten. Hierbij is overwogen dat bij betrokkene sprake is geweest van zwervende onderduik, zodat vast staat dat zij vervolging heeft ondergaan in de zin van de WUV en getroffen is geweest door een omstandigheid als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder b, van de WUBO. De aanvragen zijn door verweersters afgewezen op de grond dat betrokkene niet voldoet aan de ingevolge zowel de WUV als de WUBO geldende eis dat sprake is van ziekten of gebreken die met deze zwervende onderduik in verband staan.
Betrokkene heeft met een beroep op de zogenoemde omgekeerde bewijslast en onder verwijzing naar een namens haar in bezwaar en in beroep ingezonden rapport van
prof. dr. B. Schreuder, psychiater te Maastricht, alsmede onder verwijzing naar een schrijven d.d. 26 mei 2003 van dr. G.J. Wesseling, longarts te Maastricht, doen aanvoeren dat bij haar sprake is geweest van met de oorlogservaringen in verband staande psychische klachten en longklachten.
De Raad overweegt als volgt.
De standpunten van verweersters zijn gebaseerd op adviezen van aan de Pensioen- en Uitkeringsraad verbonden geneeskundig adviseurs die op basis van bij betrokkene verricht medisch onderzoek alsmede op basis van informatie ontvangen uit de behandelende sector tot het oordeel zijn gekomen dat bij betrokkene sprake is van een depressieve stoornis in engere zin, waartoe de vroegkinderlijke ervaringen in het gezin waarin betrokkene al vroeg verantwoordelijkheid heeft moeten dragen, de (seksuele) mishandeling door haar stiefvader en het vluchten in het huwelijk met 7 kinderen, gevoegd bij analfabetisme en zeer matige gezondheidstoestand hebben geleid en waaraan de oorlogsomstandigheden een zeer ondergeschikte bijdrage hebben geleverd. De bij betrokkene aanwezige longklachten berusten in de opvatting van deze geneeskundig adviseurs op een zeer fors emfyseem dat een gevolg is van constitutie, familiaire dispositie en levensgewoonten zoals roken.
De Raad heeft in de gedingstukken van medische aard geen aanknopingspunten kunnen vinden om het standpunt van verweersters inzake de bij betrokkene aanwezige psychische klachten onjuist te achten. Het van de zijde van betrokkene in bezwaar en in beroep ingestuurde rapport van onderzoek door prof. dr. B. Schreuder geeft de Raad geen aanleiding tot een ander oordeel te komen. Hij overweegt daarbij dat deze hoogleraar tot een zelfde diagnose is gekomen en als oorzaken aangeeft levensfaseproblematiek, versterkt door de gedwongen inactiviteit als gevolg van somatische beperkingen, waarbij mogelijk de zwakke intelligentie een rol speelt en het niet kunnen verwerken van de somatische pathologie en de levensfaseproblematiek. Naar het oordeel van deze deskundige is het niet waarschijnlijk dat de aanwezige psychopathologie in causaal verband staat met eventuele oorlogservaringen, zowel rechtstreeks als door trauma-tisering van de ouders. In een geval als het onderhavige, waarin voor de psychische klachten vele andere oorzaken zijn aan te wijzen en een causaal verband tussen de psychische klachten en de oorlogsomstandigheden door de ingeschakelde deskundige niet waarschijnlijk wordt geacht, ziet de Raad geen aanleiding om met toepassing van de zowel in de WUV als in de WUBO neergelegde zogenoemde omgekeerde bewijslast ten aanzien van de psychische klachten toch een causaal verband aan te nemen.
Met betrekking tot de longklachten van betrokkene overweegt de Raad dat deze blijkens de van de longarts dr. G.J. Wesseling ontvangen informatie berusten op een emfyseem dat voldoende kan worden verklaard door langdurige nicotine abusus. Voor het aanvaarden van een verband met de oorlogsomstandigheden ziet de Raad onder deze omstandigheden geen grond aanwezig, waarbij hij opmerkt dat de WUV en de WUBO geen ruimte geven voor het op een indirecte wijze aanvaarden van een causaal verband als namens betrokkene bepleit, nu geenszins te onderbouwen valt dat betrokkene door haar oorlogservaringen tot roken zou zijn gekomen.
De beroepen van betrokkene moeten gezien het vorenstaande ongegrond verklaard worden.
De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht en beslist als volgt.
De Centrale Raad van Beroep,
Verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus gegeven door mr. C.G. Kasdorp als voorzitter en mr. H.R. Geerling-Brouwer en mr. J.L.P.G. van Thiel als leden, in tegenwoordigheid van J.P. Schieveen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2005.