ECLI:NL:CRVB:2005:AU4303

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/3518 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • C.G. Kasdorp
  • H.R. Geerling-Brouwer
  • J.L.P.G. van Thiel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvragen om periodieke uitkering oorlogsgetroffene wegens gebrek aan causaal verband met vervolging

In deze zaak gaat het om de afwijzing van aanvragen om een periodieke uitkering op basis van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 door de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad. Eiseres, die eerder al aanvragen had ingediend, stelde dat haar ziekten en gebreken in verband stonden met de vervolging die zij had ondergaan. De verweerster had echter geoordeeld dat er geen causaal verband was tussen de psychische klachten van eiseres en de ondergane vervolging. Eiseres had in beroep aangevoerd dat de psycholoog G.M.P.M. Tummers-Vlaar wel degelijk een verband had vastgesteld, maar de Raad oordeelde dat de eerdere besluiten bindend waren en dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven om het eerdere besluit te herzien. De Raad concludeerde dat de psychische klachten van eiseres niet in verband konden worden gebracht met de vervolging en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan op 6 oktober 2005.

Uitspraak

04/3518 WUV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Onder dagtekening 24 juni 2004, kenmerk JZ/Y70/2004/0433, heeft verweerster ten aanzien van eiseres een besluit genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Tegen dat besluit is namens eiseres bij de Raad beroep ingesteld. In het beroepschrift is uiteengezet waarom eiseres zich niet met het bestreden besluit kan verenigen.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Namens eiseres is bij brief van 15 december 2004 een nader stuk in het geding gebracht waarop vervolgens door verweerster een reactie is gegeven.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 25 augustus 2005. Voor eiseres is verschenen mr. J.C.M. van Berkel, advocaat te Heerlen. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door J.J.G.A. Theelen, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
Blijkens de gedingstukken heeft (de rechtsvoorganger van) verweerster bij eerdere besluiten van 10 april 1989 en 19 oktober 1994 afwijzend beslist op aanvragen van eiseres van respectievelijk 15 april 1987 en 14 december 1993 om toekenning van een periodieke uitkering ingevolge de Wet. Daartoe is overwogen dat eiseres weliswaar vervolging heeft ondergaan in de zin van de Wet, maar dat de bij eiseres aanwezige ziekten of gebreken niet in het door de Wet vereiste verband met de ondergane vervolging staan.
Op 12 oktober 2003 heeft eiseres opnieuw een verzoek bij verweerster ingediend om toekenning van een periodieke uitkering ingevolge de Wet.
Bij besluit van 22 januari 2004, zoals na daartegen gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het thans bestreden besluit, heeft verweerster dit verzoek afgewezen op de grond dat eiseres noch bij het verzoek om herziening noch tijdens de bezwaarschriftprocedure tegen het besluit op dat verzoek relevante nieuwe gegevens heeft overgelegd en dat ook thans niet is gebleken dat er bij eiseres sprake is van psychische klachten die aan de door haar ondergane vervolging kunnen worden toegeschreven. Verweerster heeft daarbij aangegeven dat bij het totstandkomen van het besluit rekening is gehouden met de door eiseres ingebrachte psychologische expertise van de psycholoog, drs. G.M.P.M. Tummers-Vlaar, van 27 maart 2004.
In beroep is namens eiseres aangevoerd dat verweerster aan voormelde expertise van de psycholoog Tummers-Vlaar onvoldoende betekenis heeft toegekend, omdat volgens deze psycholoog wel degelijk een causaal verband bestaat tussen de vervolging die eiseres heeft ondergaan en haar psychische klachten. Tevens heeft eiseres een beroep gedaan op artikel 7, tweede lid, van de Wet inzake de omkering van de bewijslast.
De Raad staat voor de beantwoording van de vraag of het bestreden besluit, gelet op hetgeen door eiseres in beroep is aangevoerd, in rechte stand kan houden. Dienaangaande overweegt hij het volgende.
De hierboven genoemde aanvraag van 12 oktober 2003 draagt, zoals verweerster terecht heeft vastgesteld, het karakter van een verzoek om herziening van de door (de rechtsvoorganger van) verweerster genomen, hiervoor vermelde, besluiten. Bij die besluiten is reeds, rechtens bindend, vastgelegd dat de bij eiseres aanwezige ziekten of gebreken niet in verband zijn te brengen met de door haar ondergane vervolging.
Ingevolge artikel 61, tweede lid, van de Wet is verweerster bevoegd op daartoe door de belanghebbende gedane aanvraag een eerder gegeven besluit in het voordeel van de bij dat besluit betrokkene te herzien. Deze bevoegdheid is discretionair van aard, hetgeen betekent dat verweerster een ruime beoordelingsvrijheid toekomt. Dit brengt mee dat de Raad het bestreden besluit slechts terughoudend kan toetsen. Daarbij staat bij een verzoek om herziening, als waarvan hier sprake is, centraal de vraag of eiseres bij haar verzoek dan wel in bezwaar nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die bij (de rechtsvoorganger van) verweerster ten tijde van de besluitvorming over de eerdere aanvraag niet bekend waren en waarin verweerster aanleiding had moeten vinden om het destijds genomen besluit te herzien.
Verweerster heeft in navolging van het advies van haar geneeskundig adviseur, de arts A.J. Maas, geoordeeld dat er geen reden is terug te komen van de causaliteitsbeoordeling inzake de psychische problematiek van eiseres. Dit advies berust onder meer op een rapport van onderzoek van de arts R. van Gorkum, verricht op 4 april 2002, en op de psychiatrische expertise uitgevoerd door de psychiater, mr. C.M.M. Vleugels, op
9 februari 1999, welke rapporten in het kader van een door eiseres ingediende aanvraag ingevolge de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945, ter zake van dezelfde calamiteit als in het onderhavige geval aan de orde waren uitgebracht.
In de gedingstukken heeft de Raad geen aanknopingspunten kunnen vinden om aan de juistheid van het oordeel van verweerster te twijfelen. Ook de Raad kan in de door eiseres hangende de bezwaarprocedure ingebrachte psychologische expertise van de psycholoog, G.M.P.M. Tummers-Vlaar, alsmede in de door haar op 30 november 2004 daarop gegeven toelichting, geen relevante nieuwe gegevens zien die voor verweerster aanleiding hadden moeten zijn om terug te komen van het eerder ingenomen standpunt dat de psychische klachten van eiseres niet in verband staan met de vervolging die zij heeft ondergaan. Hierbij weegt temeer dat, naar het oordeel van de Raad, het onderzoek van deze psycholoog te weinig is toegesneden op de gevolgen van de periode hier in geding, zijnde het eerste halve levensjaar van eiseres, en dat de door haar gestelde diagnose van een paniekstoornis in het geheel niet met (medische) argumenten is onderbouwd. Voorts heeft de psycholoog in haar meergenoemde brief van 30 november 2004 aangegeven dat zij tot een zelfde conclusie is gekomen als voormelde psychiater Vleugels.
Nu ook de Raad op grond van de medische stukken van oordeel is dat duidelijk andere oorzaken zijn aan te wijzen voor de psychische problemen van eiseres, onderschrijft hij het standpunt van verweerster dat er geen aanleiding is om met toepassing van artikel 7, tweede lid, van de Wet alsnog een verband met de vervolging aan te nemen.
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit de bovenomschreven terughoudende toets van de Raad kan doorstaan en het beroep ongegrond moet worden verklaard.
Aangezien de Raad geen termen aanwezig acht om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake de vergoeding van proceskosten, wordt beslist als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. C.G. Kasdorp als voorzitter en mr. H.R. Geerling-Brouwer en mr. J.L.P.G. van Thiel als leden, in tegenwoordigheid van J.P. Schieveen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2005.
(get.) C.G. Kasdorp.
(get.) J.P. Schieveen.
HD
29.09