ECLI:NL:CRVB:2005:AU4517

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/4631 WWB + 04/4632 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.H.M. Roelofs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van niet-ontvankelijkheid van bezwaren inzake bijstandsverlening

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Utrecht, waarin zijn bezwaren tegen besluiten van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Nieuwegein niet-ontvankelijk zijn verklaard. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de brieven van 30 juli 2003 en 30 september 2003 niet als besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kunnen worden aangemerkt. Appellant had verzocht om het laatste afschrift van zijn bankrekening te overleggen, met de waarschuwing dat zijn recht op bijstand zou worden opgeschort indien hij hieraan niet voldeed. Het College had zijn bezwaar tegen deze brief niet-ontvankelijk verklaard.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 11 oktober 2005 behandeld. Tijdens de zitting op 20 september 2005 was appellant aanwezig, terwijl gedaagde zich niet liet vertegenwoordigen. De Raad heeft vastgesteld dat de brieven van gedaagde niet gericht zijn op enig rechtsgevolg, en dat de bezwaren van appellant terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

De Raad heeft verder geoordeeld dat het College bevoegd is om medewerkers in te schakelen voor de uitvoering van de taken die voortvloeien uit de Algemene bijstandswet. Het niet voldoen aan het verzoek om een bankafschrift kan leiden tot opschorting van het recht op bijstand, maar dit verandert niets aan de niet-ontvankelijkheid van de bezwaren van appellant.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
04/4631 WWB
04/4632 WWB
U I T S P R A A K
in de gedingen tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Nieuwegein, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN DE GEDINGEN
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 13 juli 2004, reg.nrs. SBR 04/0600 en SBR 04/0601.
Gedaagde heeft in beide gedingen een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nog een nader stuk ingezonden.
De gedingen zijn gevoegd behandeld ter zitting van 20 september 2005, waar appellant in persoon is verschenen, en waar gedaagde zich niet heeft laten vertegenwoordigen.
II. MOTIVERING
In het kader van een heronderzoek naar de voor het recht op bijstand van belang zijnde gegevens heeft gedaagde appellant bij brief van 30 juli 2003 verzocht het laatste afschrift van zijn bankrekeningnummer [nummer] op 11 augustus 2003 over te leggen. Gedaagde heeft daarbij meegedeeld dat het recht op bijstand zal worden opgeschort indien appellant niet aan dit verzoek voldoet. Het door appellant tegen deze brief gemaakte bezwaar heeft gedaagde bij besluit van 13 januari 2004 niet-ontvankelijk verklaard.
Bij brief van 30 september 2003 heeft gedaagde de melding van appellant dat hij van plan is in december 2003 vier weken op vakantie te gaan bevestigd en daarbij tevens gewezen op een aantal uitgangspunten met betrekking tot het houden van vakantie met behoud van het recht op bijstand. Het tegen deze brief gemaakte bezwaar heeft gedaagde bij besluit van 20 januari 2004 eveneens niet-ontvankelijk verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen de besluiten van 13 en 20 januari 2004 ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de brieven van 30 juli 2003 en
30 september 2003 niet zijn aan te merken als besluiten in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad onderschrijft daarbij de overweging van de rechtbank dat noch een verzoek om nadere gegevens noch een bevestiging van een vakantiemelding op zichzelf gericht zijn op enig rechtsgevolg. Gedaagde heeft de bezwaren van appellant tegen de voornoemde brieven dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Dit betekent dat de Raad niet kan en zal ingaan op hetgeen appellant in hoger beroep inhoudelijk met betrekking tot de brieven van 30 juli 2003 en 30 september 2003 naar voren heeft gebracht.
De grief dat slechts het College van burgemeesters en wethouders zelf bevoegd zou zijn de voor de bijstandsverlening relevante gegevens op te vragen en een vakantiemelding te bevestigen kan de Raad niet volgen. Niet valt immers in te zien waarom gedaagde in het kader van de hem bij wet (in casu de Algemene bijstandswet) opgedragen taken geen medewerkers van de gemeente zou mogen inschakelen teneinde deze met de uitvoering
- inclusief de daarbij behorende feitelijke handelingen - van diezelfde wet te belasten. Dat het niet voldoen aan het verzoek om een bankafschrift over te leggen kan leiden tot een besluit (van gedaagde) waarbij het recht op bijstand wordt opgeschort, maakt dit niet anders.
De Raad komt dan ook tot de slotsom dat het hoger beroep niet kan slagen en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. R.H.M. Roelofs, in tegenwoordigheid van M. Pijper als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2005.
(get.) R.H.M. Roelofs.
(get.) M. Pijper.
HE/2795