ECLI:NL:CRVB:2005:AU4675

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/245 REA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • G.M.T. Berkel-Kikkert
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsgehandicapte status van appellant onder de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten

In deze zaak heeft appellant, die sinds 27 september 1993 een bijstandsuitkering ontvangt, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem. De rechtbank had het beroep tegen het besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem ongegrond verklaard. Dit besluit betrof de aanmerkingen van appellant als arbeidsgehandicapte op basis van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten (Wet REA). De gemeente had vastgesteld dat appellant duurzame medische arbeidsbeperkingen had, wat zijn kansen op de reguliere arbeidsmarkt verminderde.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 24 augustus 2005, maar beide partijen waren niet verschenen. De Raad heeft de relevante wetgeving en de medische rapportages in overweging genomen. Appellant voerde aan dat de medische adviezen van de GGD onvolledig waren en dat zijn beperkingen door het Organisch Psycho Syndroom (OPS) niet waren meegenomen. Hij stelde dat hij volledig arbeidsongeschikt was.

De Raad oordeelde dat, ongeacht de mate van arbeidsongeschiktheid, appellant als arbeidsgehandicapte kon worden aangemerkt. De Raad benadrukte dat de definitie van arbeidsgehandicapte ook personen omvat die, door ziekte of gebrek, belemmeringen ondervinden bij het verrichten van arbeid. De Raad concludeerde dat de eerdere uitspraak van de rechtbank, die het besluit van de gemeente bevestigde, in stand kon blijven. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en stelde dat de aanmerkingen van appellant als arbeidsgehandicapte terecht waren.

Uitspraak

04/245 REA
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant heeft mr. A.C.R. Molenaar, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 8 december 2003, reg.nr. 03/801 Nabw.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft bij brief van 4 maart 2004 een nader stuk toegezonden, waarop door gedaagde is gereageerd.
Bij brief van 27 mei 2005 heeft appellant een medische rapportage toegezonden.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 24 augustus 2005, waar beide partijen – na kennisgeving - niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
Appellant ontvangt sedert 27 september 1993 een bijstandsuitkering, laatstelijk ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw).
Bij besluit van 5 februari 2003 heeft gedaagde appellant per 18 december 2002 aangemerkt als arbeidsgehandicapte als bedoeld in artikel 2 van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten (Wet REA).
Bij het besluit op bezwaar van 1 april 2003 heeft gedaagde het bezwaar van appellant tegen het besluit van 5 februari 2003 ongegrond verklaard. Hieraan ligt ten grondslag dat uit medische en arbeidskundige rapportages is gebleken dat appellant duurzame medische arbeidsbeperkingen heeft ten gevolge van een handicap en dat hij verminderde kansen op de reguliere arbeidsmarkt heeft.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het besluit op bezwaar van 1 april 2003 ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd en gedaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op de standpunten van partijen zal, voor zover van belang, hierna bij de beoordeling worden ingegaan.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Ingevolge artikel 3, tweede lid, van de Wet REA, zoals deze ten tijde in geding luidde, geschiedt de vaststelling dat een betrokkene arbeidsgehandicapt is, ten aanzien van de persoon die uitsluitend recht heeft op uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet, zoals appellant, door het gemeentebestuur van de gemeente, waarin de betrokkene woont.
In het onderhavige geval zijn van belang de artikelen 2, derde lid, van de Wet REA en het krachtens artikel 2, zesde lid, van de Wet REA genomen Arbeidsgehandicaptenbesluit (Besluit van 20 juli 1998, Stbl. 1998, 488; hierna te noemen: het Besluit). In artikel 2, derde lid, van de Wet REA is bepaald dat tevens onder arbeidsgehandicapte wordt verstaan de persoon ten aanzien van wie op grond van een medisch-arbeidskundige beoordeling is vastgesteld, dat hij in verband met ziekte of gebrek een belemmering heeft bij het verkrijgen of verrichten van arbeid. De in het Besluit opgenomen bepalingen komen er - kort gezegd en voor zover van belang - op neer dat gedaagde aan de hand van adviezen van een verzekeringsdeskundige en een arbeidsdeskundige vaststelt of een persoon arbeidsgehandicapte is als bedoeld in de Wet REA. In het Besluit en het daarop gebaseerde beslisschema is aangegeven aan welke vragen aandacht moet worden besteed en wat de betekenis is van die vragen (en de daarop gegeven antwoorden) voor het al dan niet aangemerkt worden als arbeidsgehandicapte.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellant structurele beperkingen ondervindt bij het vinden en verrichten van werk.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de medische adviezen van de GGD, waarop gedaagde het bestreden besluit heeft gebaseerd, onvolledig zijn, aangezien er geen rekening is gehouden met zijn beperkingen, voortvloeiend uit het Organisch Psycho Syndroom (OPS). Appellant acht zich vanwege OPS volledig arbeidsongeschikt.
Deze grief treft geen doel. Appellant miskent dat volledig arbeidsongeschikten niet van het arbeidsgehandicaptebegrip zijn uitgesloten. Zou appellant ten tijde in geding vanwege OPS volledig arbeidsongeschikt zijn geweest – de Raad laat dit uitdrukkelijk in het midden – dan zou hij ook als arbeidsgehandicapte worden beschouwd. In geval van volledige arbeidsongeschiktheid is immers zonneklaar dat de betrokkene in verband met ziekte of gebrek duurzaam belemmeringen ondervindt bij het verrichten van arbeid. De stelling dat het onderzoek van de GGD niet volledig is geweest en dat de GGD en in diens voetspoor gedaagde daardoor van te lichte beperkingen zijn uitgegaan, behoeft geen bespreking meer. Ook indien zwaardere beperkingen worden aangenomen zal dit, zoals uit het voorgaande voortvloeit, niet tot een ander besluit leiden.
Dit betekent dat de aangevallen uitspraak, waarbij het bestreden besluit in stand is gelaten, voor bevestiging in aanmerking komt.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. G.M.T. Berkel-Kikkert, in tegenwoordigheid van B.M. Biever-van Leeuwen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 21 september 2005.
(get.) G.M.T. Berkel-Kikkert.
(get.) B.M. Biever-van Leeuwen.
TG01092005