ECLI:NL:CRVB:2005:AU4677

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/520 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.M.A. van der Kolk-Severijns
  • R.H.M. Roelofs
  • S.W. van Osch-Leysma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering bijstandsuitkering op onjuiste grondslag

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, die op 29 december 2003 het beroep tegen het besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht ongegrond verklaarde. Het besluit waartegen het beroep zich richtte, was genomen op 28 november 2002 en betrof de intrekking van de bijstandsuitkering van appellant, die met terugwerkende kracht was ingetrokken en waarvan de kosten tot een bedrag van € 2.453,94 van appellant werden teruggevorderd. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat het besluit van gedaagde berustte op een onjuiste grondslag, omdat appellant niet de juiste informatie had verstrekt over zijn werkzaamheden via uitzendbureaus. De Raad heeft geoordeeld dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de intrekking van de bijstandsuitkering over de periode van 13 februari 2002 tot 2 april 2002 niet kon standhouden, omdat er geen bewijs was dat appellant vóór 2 april 2002 betaalde arbeid had verricht. De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep gegrond verklaard. Tevens is het besluit van 28 november 2002 vernietigd, behoudens de intrekking van het recht op bijstand over april 2002. Gedaagde is opgedragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, rekening houdend met de uitspraak van de Raad. Daarnaast is gedaagde veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 644,--, en moet de gemeente Utrecht het griffierecht van in totaal € 116,-- vergoeden aan appellant.

Uitspraak

04/520 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant heeft mr. H. Brouwer, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 29 december 2003, reg.nr. SBR 03/4.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 23 augustus 2005, waar appellant niet is verschenen en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. W. van Beveren, werkzaam bij de gemeente Utrecht.
II. MOTIVERING
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Gedaagde heeft aan appellant bij besluit van 22 mei 2002 met ingang van 13 februari 2002 een uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw) toegekend naar de norm voor gehuwden.
Bij besluit van 5 augustus 2002 heeft gedaagde, na eerdere opschorting per 1 juni 2002, het recht op bijstand met ingang van 13 februari 2002 ingetrokken en de gemaakte kosten van bijstand over de periode van 13 februari 2002 tot en met 31 mei 2002 tot een bedrag van € 2.453,94 van appellant teruggevorderd. Daaraan is ten grondslag gelegd dat appellant ontoereikende informatie heeft verstrekt omtrent zijn werkzaamheden via diverse uitzendbureaus, zodat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
Bij besluit van 28 november 2002 heeft gedaagde de tegen het besluit van 5 augustus 2002 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het besluit van 28 november 2002 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De Raad stelt voorop dat inkomsten uit arbeid ingevolge de artikelen 26 en 27 van de Abw per maand met de lopende bijstandsuitkering dienen te worden verrekend.
Appellant heeft in de loop van de procedure diverse loonstroken en een tweetal arbeidsovereenkomsten overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat hij vanaf 2 april 2002 werkzaamheden via uitzendbureaus heeft verricht. Anders dan gedaagde heeft aangenomen zijn in de gedingstukken geen aanknopingspunten te vinden voor de stelling dat appellant ook reeds vóór 2 april 2002 via uitzendbureaus of anderszins betaalde of op geld waardeerbare arbeid heeft verricht. Voorzover het besluit van
28 november 2002 ziet op de periode van 13 februari 2002 tot 2 april 2002 berust het dan ook op een onjuiste grondslag. Met gedaagde is de Raad voorts van oordeel dat over april 2002 het recht op bijstand van appellant niet kan worden vastgesteld omdat appellant in gebreke is gebleven de loonstroken over de weken 16 en 17 van 2002 over te leggen. Over de maand mei 2002 is uiteindelijk naar het oordeel van de Raad wel toereikende looninformatie verstrekt zodat niet staande kan worden gehouden dat over die maand het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Dit betekent dat het besluit van 28 november 2002 zowel wat betreft de intrekking als de terugvordering niet onverkort in stand kan blijven. Daarbij merkt de Raad nog op dat een terugvorderingsbesluit als één geheel moet worden beschouwd, nu dit uitmondt in één - daarin te vermelden - bedrag van teruggevorderde bijstand en dat besluit een executoriale titel oplevert. Aangezien de rechtbank het voorgaande niet heeft onderkend dient de aangevallen uitspraak te worden vernietigd. Hetzelfde geldt voor het besluit van 28 november 2002 voorzover dit ziet op de intrekking van het recht op bijstand over de periode van 13 februari 2002 tot 1 april 2002 en over mei 2002 alsmede voorzover het ziet op de terugvordering. Gedaagde zal terzake met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar dienen te nemen.
De Raad ziet ten slotte aanleiding om gedaagde te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 322,-- in beroep en op € 322,-- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het besluit van 28 november 2002, behoudens voorzover dit ziet op de intrekking van het recht op bijstand over april 2002;
Bepaalt dat gedaagde een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 644,--, te betalen door de gemeente Utrecht aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat de gemeente Utrecht aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 116,-- vergoedt.
Aldus gewezen door mr. J.M.A. van der Kolk-Severijns als voorzitter en mr. R.H.M. Roelofs en mr. S.W. van Osch-Leysma als leden, in tegenwoordigheid van S.W.H. Peeters als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2005.
(get.) J.M.A. van der Kolk-Severijns.
(get.) S.W.H. Peeters.
TG01092005