met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht op het verzoek van:
[verzoeker], wonende te [woonplaats], verzoeker,
om herziening van de uitspraak van de Raad van 19 mei 2004, nr. 02/3683 AW.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Verzoeker heeft verzocht om herziening van bovenvermelde uitspraak, naar welke uitspraak hierbij wordt verwezen.
Namens het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, in de uitspraak van 19 mei 2004 en hierna aangeduid als gedaagde, is op het verzoek om herziening gereageerd.
Verzoeker heeft nog tweemaal nadere stukken ingezonden.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 8 september 2005, waar verzoeker in persoon is verschenen. Gedaagde heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E. van Lunteren en F.J. Copper, beiden werkzaam bij de gemeente Rotterdam. Voorts is op verzoek van verzoeker als getuige gehoord mr. J.W.J. Stabel, verbonden aan ABVAKABO.
1. Ingevolge artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 21 van de Beroepswet, kan een onherroepelijk geworden uitspraak van de Raad, op verzoek van een partij, worden herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak;
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2. Bij de uitspraak van 19 mei 2004 heeft de Raad geoordeeld dat het besluit van gedaagde van 27 juni 2001, waarbij het bezwaar van verzoeker tegen het besluit om het dienstverband met verzoeker niet voort te zetten ongegrond is verklaard, in stand kon blijven.
3. Naar aanleiding van hetgeen verzoeker bij zijn verzoek om herziening heeft aangevoerd, overweegt de Raad het volgende.
3.1. Verzoeker stelt dat de uitspraak van de Raad dient te worden herzien omdat de Raad zijn oordeel (mede) heeft gebaseerd op het verslag van een voortgangsgesprek, gehouden op 6 juni 2000, welk gesprek echter nooit is gevoerd en welk verslag door de behan-delende kamer in hoger beroep ter zitting van tafel is gehaald. De Raad overweegt dienaangaande dat verzoeker de kwestie of het voortgangsgesprek op 6 juni 2000 heeft plaatsgevonden en of het verslag bij de beoordeling mag worden betrokken, reeds in beroep en in hoger beroep aan de orde heeft gesteld, zodat niet is voldaan aan het in artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb neergelegde vereiste.
De Raad wijst er hierbij op dat volgens zijn vaste rechtspraak het bijzondere rechtsmiddel van herziening niet is gegeven om, anders dan op grond van enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheid als hiervoor bedoeld, een hernieuwde discussie over de betrokken zaak te voeren en evenmin om een discussie over de juistheid van de betrokken uitspraak te openen.
3.2. Voorts heeft verzoeker gesteld dat gedaagde de aanstelling van verzoeker als controleur heeft beëindigd als gevolg van één of meerdere door verzoeker gedane sollicitaties bij de Rotterdamse Elektrische Tram. Ook heeft verzoeker benadrukt dat hij als gevolg van de onjuiste aantijgingen en conclusies van het Parkeerbedrijf Rotterdam en de Rotterdamse Elektrische Tram geen nieuwe betrekking kan verkrijgen of behouden en dat hij in grote financiële problemen verkeert. De Raad overweegt hieromtrent dat ook deze argumenten niet tot herziening van de uitspraak kunnen leiden, nu verzoeker deze omstandigheden reeds in hoger beroep heeft kunnen aanvoeren, zodat het geen feiten of omstandigheden zijn als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb. Overigens is evenmin in te zien dat de door verzoeker bedoelde feiten en omstandigheden voldoen aan het vereiste van artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb.
4. Uit het vorenstaande vloeit voort dat niet is voldaan aan de in artikel 8:88 van de Awb gegeven maatstaven voor herziening van een onherroepelijk geworden uitspraak.
Het verzoek om herziening dient dan ook te worden afgewezen.
5. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake vergoeding van proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep,
Wijst het verzoek om herziening af.
Aldus gegeven door mr. J.Th. Wolleswinkel als voorzitter en mr. K. Zeilemaker en mr. R. Kooper als leden, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2005.
(get.) J.Th. Wolleswinkel.