ECLI:NL:CRVB:2005:AU4806

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/5431 WAMIL
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • K.J.S. Spaas
  • J.W. Schuttel
  • C.W.J. Schoor
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAMIL-uitkering en geschiktheid voor geselecteerde functies na medische herbeoordeling

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAMIL-uitkering van appellant, die sinds 1978 een uitkering ontvangt op basis van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen (WAMIL). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage. Appellant stelt dat hij niet in staat is om de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies te vervullen, omdat zijn beperkingen niet goed zijn vastgesteld. De Raad stelt vast dat appellant in 1975 een motorongeval heeft gehad, wat heeft geleid tot blijvend letsel en een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.

De bezwaarverzekeringsarts heeft een extern deskundige, revalidatiearts G. Peusens, ingeschakeld om de belastbaarheid van appellant te beoordelen. Na aanpassing van het belastbaarheidspatroon concludeert de bezwaarverzekeringsarts dat appellant geschikt is voor de functies van lokettist openbaar vervoer, advertentie-acquisiteur en telefonist centralist, ondanks enkele overschrijdingen van zijn belastbaarheid. Appellant betwist deze conclusie en stelt dat de deskundige De Beer in haar rapportage niet heeft aangetoond dat hij in staat is om de functie van lokettist te vervullen, gezien de bijzondere eisen aan hand- en vingergebruik.

De Raad oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat appellant geschikt is voor de geselecteerde functies. De Raad wijst erop dat de deskundige De Beer de belastbaarheid van appellant juist heeft vastgesteld en dat er geen redenen zijn om te twijfelen aan de geschiktheid van de functies. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van appellant ongegrond. De Raad ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb, wat betekent dat er geen proceskosten worden vergoed. De uitspraak wordt openbaar uitgesproken op 18 oktober 2005.

Uitspraak

03/5431 WAMIL
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Namens appellant is op de daartoe bij beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 16 september 2003, nummer AWB 01/2827 WAMIL, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Namens gedaagde is een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 6 september 2005, waar appellant en zijn raadsman met voorafgaand bericht niet zijn verschenen en waar namens gedaagde is verschenen mr. J.G.M. Huis, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Bij zijn oordeelsvorming gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Appellant heeft tijdens zijn militaire diensttijd in 1975 een motorongeval gehad waaraan hij blijvend letsel heeft overgehouden. Sinds 27 december 1976 ontvangt hij een uitkering op grond van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) en sinds 2 januari 1978 tevens een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen (WAMIL), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
In juli 2000 heeft er in het kader van een 5e-jaars WAMIL-beoordeling een medisch heronderzoek plaatsgevonden. De verzekeringsarts constateerde dat appellant sedert 1975 beperkingen had met betrekking tot belasting van armen, nek, schouders, rug en benen, waarbij nooit voldoende functies op de arbeidsmarkt gevonden konden worden en het nooit gekomen is tot een aangepaste functie. De verzekeringsarts concludeerde vervolgens dat er zich in de lichamelijke toestand ten opzichte van de vorige beoordeling (in 1995) geen relevante wijzigingen hadden voorgedaan. Aangezien hij thans toch duurzaam te benutten mogelijkheden op de arbeidsmarkt aanwezig achtte, heeft de verzekeringsarts een belastbaarheidspatroon opgesteld waarin hij in het bijzonder aandacht heeft besteed aan de beperkingen ten aanzien van het hand- en vingergebruik. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige op basis van het opgestelde belastbaarheidspatroon een aantal functies geselecteerd waarvoor appellant geschikt werd geacht, te weten: vertegenwoordiger, in het Functie Informatie Systeem (FIS) opgenomen onder de functie bestandscode (fb-code) 4620, lokettist openbaar vervoer, fb-code 3318, advertentie-acquisiteur, fb-code 4722 en telefonist centralist, fb-code 3802. Deze functies kenden overschrijdingen op bepaalde aspecten van appellants belastbaarheid, met name de items 8 (buigen of torderen), 9 (gebruik van de nek) en 12 (hand- en vingergebruik). De verzekeringsarts heeft echter gemotiveerd aangegeven waarom hij deze functies, ondanks het feit dat de belasting in die functies afwijkt van de belastbaarheid van appellant zoals verwoord in het belastbaarheidspatroon, desalniettemin voor appellant geschikt achtte.
Na vergelijking van de mediane loonwaarde van de drie functies met de hoogste lonen met het voor appellant geldende maatmaninkomen, heeft de arbeidsdeskundige vastgesteld dat het verlies aan verdienvermogen aanleiding geeft tot een indeling in de klasse 0-15% arbeidsongeschiktheid.
Bij besluit van 14 september 2000 heeft gedaagde vervolgens meegedeeld dat de WAMIL-uitkering van appellant met ingang van 13 november 2000 wordt ingetrokken, aangezien de WAMIL pas recht geeft op uitkering bij een arbeidsongeschiktheid van 15% of meer.
Vervolgens heeft gedaagde bij besluiten van 30 september 2000 en 31 oktober 2000 de datum waarop de uitkering zal worden ingetrokken, gewijzigd in 1 oktober 2000 respectievelijk 12 december 2000 (lees: 13 november 2000). In een begeleidende brief bij het laatstgenoemde besluit heeft gedaagde tenslotte meegedeeld dat bij nader inzien de beslissing van 14 september 2000 toch correct was en deze alsnog door gedaagde is bevestigd.
Naar aanleiding van het namens appellant tegen voornoemde besluiten gemaakte bezwaar heeft de bezwaarverzekeringsarts een externe deskundige ingeschakeld. De deskundige, de revalidatiearts G. Peusens, heeft op 11 mei 2001 gerapporteerd. Naar aanleiding van deze rapportage heeft de bezwaarverzekeringsarts blijkens zijn rapport van 14 mei 2001 het belastbaarheidspatroon met uitzondering van het aspect gebogen werken conform het advies van de revalidatiearts aangepast en zijn de beperkingen met name op het gebied van trappen lopen, klimmen en klauteren, tillen en dragen aangescherpt. Ondanks deze wijziging in het belastbaarheidpatroon was de bezwaarverzekeringsarts van mening dat de geduide functies onveranderd als passend waren aan te merken.
Bij bestreden besluit van 14 juni 2001 heeft gedaagde het bezwaar van appellant ongegrond verklaard voor zover het gericht was tegen de besluiten van 14 september en 31 oktober 2000. Voor het overige heeft gedaagde het bezwaar gegrond verklaard.
Het namens appellant ingestelde beroep en de in verband daarmee overgelegde rapportage van 19 juni 2002 van de revalidatiearts H.J. Arwert - die concludeerde dat er sprake was van verdergaande beperkingen van de belastbaarheid dan door de verzekeringsartsen vastgesteld - zijn voor de rechtbank aanleiding geweest om na de behandeling ter terechtzitting op 11 juli 2002, het onderzoek met toepassing van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te heropenen en een onafhankelijk deskundige te benoemen. In haar rapportage van 18 februari 2003 heeft de revalidatiearts M.C.C. de Beer weergegeven dat zij zich, zij het met enige kanttekeningen, kan vinden in het door de bezwaarverzekeringsarts opgestelde belastbaarheidspatroon. Zij is van mening dat appellant fulltime kan werken, mits geleidelijk opgebouwd. Ten aanzien van de geduide functies is zij van mening dat de functie van vertegenwoordiger
(fb-code 4620) niet passend is vanwege te frequent buigen of torderen en het intensief gebruik van de nek bij autorijden. Ten aanzien van de functie informant kaartverkoper (fb-code 3318) merkt zij op dat er ten aanzien van aspect 12 (hand- en vingergebruik) reeds bijzondere eisen aan het hand- en vingergebruik zijn gesteld en dat zij zich met dit item kan verenigen. Voorts merkt zij op dat bij item 6 (knielen, kruipen, hurken) rekening gehouden moet worden met het feit dat de handen niet inzetbaar zijn. Zij acht de functie geschikt, mits er sprake is van een goed ergonomische ingerichte werkplek.
De opmerkingen over item 6 zijn naar haar mening ook van toepassing op de functie telefonist (fb-code 3802). In zijn reactie op de rapportage stelt de bezwaarverzekeringsarts dat bij knielen en hurken geen substantiële handondersteuning nodig is en dat dit argument alleen een rol bij het aspect kruipen speelt, welk aspect in de geduide functies nauwelijks zal voorkomen.
De rechtbank heeft de conclusie van de deskundige De Beer met betrekking tot de belastbaarheid van appellant alsmede met betrekking tot het niet geschikt zijn van de functie van vertegenwoordiger (fb-code 4620) overgenomen.
De overige geduide functies achtte de rechtbank, gelet op de conclusie van de deskundige in combinatie met de door de bezwaarverzekeringsarts gegeven reactie, geschikt zodat appellant in staat moest worden geacht per 13 november 2000 de voorgehouden functies van lokettist (fb-code 3318), advertentie-acquisiteur (fb-code 4722) en telefonist centralist (fb-code 3802) te verrichten. Een vergelijking van het mediane loon van deze functies met het maatmanloon leverde een verlies aan verdiencapaciteit op van ongeveer 10 % zodat gedaagde naar het oordeel van de rechtbank de WAMIL-uitkering terecht heeft ingetrokken. De rechtbank heeft het beroep dan ook ongegrond verklaard.
In geding is thans de vraag of het bestreden besluit, strekkende tot handhaving van het besluit tot intrekking van de uitkering van appellant per 13 november 2000, in rechte stand kan houden.
Namens appellant is aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geconcludeerd dat de deskundige De Beer appellant in staat acht tot het verrichten van de functie lokettist openbaar vervoer (fb-code 3318). Zijns inziens valt dat niet af te leiden uit haar rapportage en moet er geconcludeerd worden dat deskundige De Beer in feite de mening is toegedaan dat de functie niet geschikt is omdat bijzondere eisen aan het hand- en vingergebruik worden gesteld. Daarnaast acht appellant het onbegrijpelijk dat de verzekeringsarts de functie geschikt acht vanwege de beperkte mate waarin geld geteld en gewisseld dient te worden. Uit de functieomschrijving blijkt immers dat voorraadbeheer en verkoop 70% van de werkzaamheden uitmaken. Naar appellant stelt zijn er slechts twee functies die tegemoetkomen aan de gestelde beperkingen zodat niet wordt voldaan aan artikel 9, aanhef en onder a, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten.
De Raad kan appellant niet volgen in zijn stelling. Deze berust naar zijn mening op een verkeerde lezing van het rapport van de deskundige De Beer. Naar het oordeel van de Raad kan uit de zinsnede in dit rapport “Met item 12 hand- en vingergebruik kan ik mij verenigen…”, niet anders geconcludeerd worden dan dat deskundige De Beer de vastgestelde belastbaarheid op het gebied van hand- en vingergebruik juist en appellant in staat acht om de functie lokettist openbaar vervoer (informant kaartverkoper) te vervullen. Uit de beschrijving van de hand- en vingervaardigheid door de verzekerings- arts blijkt dat appellant kennelijk een goede functie van de rechterhand en een redelijke functie van de linkerhand heeft. Voorts blijkt uit de in hoger beroep overgelegde rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 6 januari 2004 dat expliciet aandacht is besteed aan de vraag of dat voldoende is voor de uitoefening van de functie informant kaartverkoper (fb-code 3318) en dat er, mede gelet op de visie van deskundige De Beer, geen redenen zijn om te twijfelen aan de bij de primaire beoordeling getrokken conclusie dat de functie geschikt was.
Ten aanzien van de overige twee functies, advertentie acquisiteur (fb-code 4722) en telefonist centralist (fb-code 3802), heeft de Raad in de in dit geding beschikbare medische gegevens geen aanknopingspunten aangetroffen om te twijfelen aan de juistheid van het aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde medische oordeel inzake de geschiktheid van appellant daarvoor. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat appellant op de datum in geding geschikt was de hem door de arbeidsdeskundige voorgehouden functies te vervullen.
Nu, tenslotte in het licht van artikel 8:69 van de Awb ook overigens geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat het bestreden besluit in rechte geen stand kan houden, komt de aangevallen uitspraak, waarbij het beroep tegen dit besluit ongegrond is verklaard, voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. K.J.S. Spaas, als voorzitter en mr. J.W. Schuttel en mr. C.W.J. Schoor als leden, in tegenwoordigheid van mr. J.E.M.J. Hetharie als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 18 oktober 2005.
(get.) K.J.S. Spaas.
(get.) J.E.M.J. Hetharie.
Gw