ECLI:NL:CRVB:2005:AU4815
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bevestiging van de uitspraak inzake de identificatieplicht van werknemers en het anoniementarief
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, waarin werd geoordeeld dat appellante niet voldeed aan de verplichtingen van de Wet op de identificatieplicht (Wid). Tijdens een looncontrole is vastgesteld dat van drie werknemers geen afschriften van geldige identiteitsbewijzen aanwezig waren in de loonadministratie. Gedaagde, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, had appellante de kans gegeven om deze documenten binnen vier weken aan te leveren, maar appellante heeft hier geen gebruik van gemaakt. Dit leidde tot correctienota's over de jaren 2000 en 2001, waarbij het anoniementarief werd toegepast.
De rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond, omdat de ingediende documenten niet geldig waren op het moment van indiensttreding. Appellante heeft de uitspraak van de rechtbank bestreden, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geconcludeerd dat appellante niet voldeed aan de identificatieplicht. De Raad benadrukte dat een rijbewijs niet als geldig identiteitsbewijs kan worden aangemerkt volgens de Wid en dat het verzuim niet achteraf kon worden hersteld. Ondanks dat gedaagde appellante een hersteltermijn had geboden, heeft appellante deze termijn niet tijdig benut.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat gedaagde gerechtigd was om het anoniementarief toe te passen. De Raad zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, en de beslissing werd openbaar uitgesproken op 20 oktober 2005.