ECLI:NL:CRVB:2005:AU4819
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verzekeringsplicht voor directeuren van een onderneming op basis van sociale verzekeringswetten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 oktober 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Breda. De appellante, een onderneming die zich bezighoudt met de ontwikkeling van softwareprogramma's, was in geschil met de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen over de verzekeringsplicht van haar directeuren. De zaak ontstond na een looncontrole in december 2002, waarbij werd vastgesteld dat de aandelen van de onderneming waren verdeeld tussen de directeuren en een investeerder. De Raad van bestuur had op basis van artikel 3 van de sociale verzekeringswetten de verzekeringsplicht aangenomen voor de directeuren, wat leidde tot correcties en boetenota's voor de jaren 2000 en 2001. De rechtbank had het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de aandelenverhouding en de statutaire bepalingen een gezagsverhouding tussen de directeuren en de vennootschap rechtvaardigden.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde het oordeel van de rechtbank. De Raad benadrukte dat, indien een directeur-aandeelhouder geen doorslaggevende invloed heeft in de algemene vergadering van aandeelhouders, in beginsel aangenomen moet worden dat er een gezagsrelatie bestaat. De Raad vond dat er in dit geval onvoldoende bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op deze regel rechtvaardigden. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Deze uitspraak onderstreept het belang van de aandelenverhouding en de statutaire bepalingen bij de beoordeling van de verzekeringsplicht van directeuren in een vennootschap.