ECLI:NL:CRVB:2005:AU5129
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- D.J. van der Vos
- A.C.W. van Huussen
- Rechtspraak.nl
Beoordeling arbeidsongeschiktheid en geschiktheid voor arbeid van appellant in het kader van de WAO
In deze zaak gaat het om de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant, die als lasser werkte tot hij op 5 juli 1999 uitviel door diverse gezondheidsklachten, waaronder rugpijn en diabetes. Appellant ontving een WAO-uitkering, maar na herbeoordeling door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) werd zijn mate van arbeidsongeschiktheid herzien van 80-100% naar 45-55%. Dit besluit werd door appellant bestreden, wat leidde tot een rechtszaak bij de rechtbank Alkmaar. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond en bevestigde de herziening van de arbeidsongeschiktheid.
Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij stelde dat hij niet in staat was om dertig uur per week te werken, zoals door het Uwv was vastgesteld. De Centrale Raad van Beroep behandelde de zaak op 9 september 2005, waarbij gedaagde werd vertegenwoordigd door een medewerker van het Uwv. De Raad oordeelde dat de deskundige, prof. dr. L. Abraham-Inpijn, terecht had geconcludeerd dat appellant in staat was om dertig uur per week te werken. De Raad volgde de conclusies van de deskundige en oordeelde dat er geen redenen waren om van deze conclusies af te wijken.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellant geen doel trof. De Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 21 oktober 2005, waarbij de betrokken rechters de beslissing ondertekenden. De zaak benadrukt het belang van deskundige oordelen in zaken van arbeidsongeschiktheid en de rol van de rechter in het volgen van deze oordelen, tenzij er overtuigende redenen zijn om dit niet te doen.