ECLI:NL:CRVB:2005:AU5530
Centrale Raad van Beroep
- Eerste aanleg - meervoudig
- G.L.M.J. Stevens
- H.R. Geerling-Brouwer
- G.F. Walgemoed
- Rechtspraak.nl
Rechtmatigheid van het in mindering brengen van vergoedingen uit een aanvullende verzekering op WUBO-vergoedingen voor burger-oorlogsslachtoffers
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 oktober 2005 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een burger-oorlogsslachtoffer, en de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerster, waarin werd bepaald dat bij de berekening van de aan hem toekomende vergoedingen op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers (WUBO), de bedragen die hij ontving uit een aanvullende verzekering bij OHRA in mindering zouden worden gebracht. De eiser, geboren in 1905, had diverse ziekten en gebreken die verband hielden met zijn oorlogservaringen, waarvoor hij een periodieke uitkering en voorzieningen had ontvangen. Na een aanvraag voor uitbreiding van huishoudelijke hulp en lichamelijke verzorging, had verweerster een vergoeding verleend voor huishoudelijke hulp, maar geen voor lichamelijke verzorging. De eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerster dat bepaalde dat hij geen vergoeding voor bepaalde jaren zou ontvangen, omdat de kosten niet ongedekt waren gebleven. De Raad heeft de vraag beantwoord of verweerster gerechtigd was om de vergoedingen uit de aanvullende verzekering in mindering te brengen op de WUBO-vergoedingen. De Raad oordeelde dat dit rechtmatig was, omdat de wet een complementair karakter heeft en alleen kosten die niet door andere instanties worden vergoed, in aanmerking komen voor vergoeding. De Raad verklaarde het beroep van de eiser ongegrond, wat betekent dat de beslissing van verweerster in stand bleef.