ECLI:NL:CRVB:2005:AU5580

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/5350 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Rechters
  • M.S.E. Wulffraat-van Dijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft de opposant hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Arnhem van 16 augustus 2004, waarin zijn beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft op 13 mei 2005 deze niet-ontvankelijkheid bevestigd, omdat het hoger beroep niet tijdig was ingediend. De opposant heeft vervolgens verzet aangetekend tegen deze uitspraak, wat leidde tot een zitting op 21 september 2005. Tijdens deze zitting heeft de opposant aangevoerd dat hij het beroepschrift op 26 september 2004 persoonlijk in de brievenbus heeft gedaan, maar hij kon dit niet aantonen. De Raad heeft vastgesteld dat de termijn voor het indienen van het beroepschrift op 17 augustus 2004 begon en eindigde op 27 september 2004. Het beroepschrift was op 29 september 2004 verzonden en op 30 september 2004 ontvangen, wat betekent dat het niet tijdig was ingediend. De Raad heeft geoordeeld dat de opposant niet kan worden vrijgesteld van de termijnoverschrijding, omdat hij het beroepschrift niet aangetekend heeft verzonden en geen bewijs van ontvangst heeft kunnen overleggen. De Raad heeft geconcludeerd dat de gevolgen van het niet-aangetekend verzenden voor rekening van de verzender komen. Daarom heeft de Raad het verzet ongegrond verklaard en de eerdere uitspraak in stand gelaten.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
04/5350 WAO
U I T S P R A A K
met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet (BW) in samenhang met artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[opposant], wonende te [woonplaats], opposant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, geopposeerde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Opposant heeft hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Arnhem op 16 augustus 2004 (reg. nr. AWB 03/2753) tussen partijen gegeven uitspraak.
Bij uitspraak van 13 mei 2005 heeft de Raad het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat het hoger beroep niet tijdig bij de Raad is ingediend en niet is gebleken van redenen op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat opposant in verzuim is geweest.
Opposant is van die uitspraak in verzet gekomen.
Het verzet is behandeld ter zitting van de Raad op 21 september 2005, waar opposant is verschenen en geopposeerde - met voorafgaand bericht - niet is verschenen.
II. MOTIVERING
Volgens artikel 6:24 van de Awb in samenhang met de artikelen 6:7, 6:8, 6:9 en 6:11 van die wet geldt het volgende.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken. Deze termijn gaat voor wat betreft het hoger beroep in op de dag na die waarop de aangevallen uitspraak door middel van toezending van een afschrift aan partijen bekend is gemaakt.
Een beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
De aangevallen uitspraak is op 16 augustus 2004 in afschrift aan partijen verzonden.
De termijn voor het instellen van hoger beroep is aangevangen op 17 augustus 2004 en geëindigd op 27 september 2004. Het beroepschrift is blijkens de poststempel op de enveloppe op 29 september 2004 verzonden en op 30 september 2004 ter griffie ontvangen.
Op grond van bovenvermelde gegevens moet worden geoordeeld dat het beroepschrift niet tijdig is ingediend.
Ter zitting heeft opposant nogmaals aangevoerd dat hij het beroepschrift op 26 september 2004 persoonlijk in de brievenbus heeft gedaan, maar dat hij dit niet kan aantonen.
Hetgeen opposant in verzet heeft aangevoerd vormt naar het oordeel van de Raad onvoldoende grond om het verzuim van opposant te verontschuldigen en leidt niet tot een ander oordeel dan hetwelk is neergelegd in de uitspraak van 13 mei 2005.
De Raad overweegt daartoe dat opposant het beroepschrift niet aangetekend dan wel niet bewijs van ontvangst heeft verzonden. Daardoor kan het tijdstip van ter post bezorging niet worden vastgesteld. Volgens vast jurisprudentie komen de gevolgen van het niet-aangetekend verzenden van een poststuk in algemeen voor rekening van de verzender. De Raad ziet in het onderhavige geval geen aanleiding voor een uitzondering op deze regel.
Gezien het vorenstaande dient het verzet met toepassing van artikel 21 van de Bw in samenhang met artikel 8:55 van de Awb ongegrond te worden verklaard. Gelet op artikel 8:55, zesde lid, van de Awb blijft de uitspraak van de Raad van
13 mei 2005 derhalve in stand.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gegeven door mr. M.S.E. Wulffraat-van Dijk, in tegenwoordigheid van J. Verrips als griffier en uitgesproken in het openbaar op 2 november 2005.
(get.) M.S.E. Wulffraat-van Dijk.
(get.) J. Verrips.
BKH