[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Raalte, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant heeft mr. A.L. Ruiter, advocaat te Almelo, hoger beroep ingesteld tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Zwolle van 20 augustus 2004, reg.nr. AWB 04/282.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 18 oktober 2005, waar namens appellant is verschenen mr. Ruiter en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door G. Griemink, werkzaam bij de gemeente Raalte.
Appellant ontving een bijstandsuitkering, laatstelijk ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw) naar de norm voor een alleenstaande.
Bij brief van 8 oktober 2003 heeft gedaagde appellant opgeroepen voor een gesprek op 16 oktober 2003 in verband met een heronderzoek naar zijn uitkering en daarbij verzocht de op de bijlage van de brief aangekruiste bescheiden mee te nemen. Omdat appellant geen gevolg had gegeven aan deze oproep, heeft gedaagde bij besluit van 24 oktober 2003 met toepassing van artikel 69, eerste lid, van de Abw het recht op bijstand van appellant met ingang van 16 oktober 2003 opgeschort. Daarbij heeft gedaagde appellant in de gelegenheid gesteld om alsnog op 3 november 2003 de verzochte gegevens over te leggen. Appellant is eerst op 5 november 2003 verschenen, doch heeft daarbij niet (alle) gevraagde gegevens meegebracht. Bij brief van 19 november 2003 is hem een laatste gelegenheid geboden de ontbrekende stukken uiterlijk 30 november 2003 in te leveren. Op deze oproep heeft appellant niet meer gereageerd.
Bij besluit van 11 december 2003 heeft gedaagde met toepassing van artikel 69, vierde lid, van de Abw het recht op bijstand van appellant met ingang van 16 oktober 2003 ingetrokken op de grond dat appellant in gebreke is gebleven de gevraagde gegevens aan te leveren.
Bij besluit van 10 februari 2004 heeft gedaagde het tegen het besluit van 11 december 2003 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 10 februari 2004 ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De Raad zal eerst ingaan op de aangevoerde grond dat de ontbrekende gegevens niet van belang zijn voor de verlening van bijstand en dat gedaagde het recht op uitkering van appellant ook zonder die gegevens kan vaststellen. Dienaangaande merkt de Raad op dat appellant geen bezwaar heeft gemaakt tegen het bij het besluit van 24 oktober 2003 gedane verzoek om aanvullende informatie. Volgens vaste rechtspraak staat in het kader van de heroverweging van een besluit op grond van artikel 69, vierde lid, van de Abw uitsluitend ter beoordeling of (1) de betrokkene heeft verzuimd binnen de daartoe gestelde hersteltermijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde informatie te verstrekken en (2) of er dringende redenen aanwezig zijn om met toepassing van artikel 69, vijfde lid, van de Abw geheel of gedeeltelijk van intrekking af te zien.
Vaststaat - en door appellant wordt niet ontkend - dat appellant niet alle gegevens heeft verstrekt binnen de hem gegeven hersteltermijn. Voorzover appellant heeft willen betogen dat hem terzake geen verwijt kan worden gemaakt volgt de Raad hem daarin niet. Aangezien voorts niet is gebleken van dringende redenen in vorenbedoelde zin, op grond waarvan gedaagde de bevoegdheid toekomt geheel of gedeeltelijk van intrekking af te zien, kan de Raad tot geen ander oordeel komen dan dat gedaagde de uitkering terecht overeenkomstig het imperatieve voorschrift van artikel 69, vierde lid, van de Abw met ingang van 16 oktober 2003 heeft ingetrokken.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. Th.C. van Sloten, in tegenwoordigheid van mr. P.C. de Wit als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 1 november 2005.