ECLI:NL:CRVB:2005:AU5623

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/5392 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.S.E. Wulffraat-van Dijk
  • J. Verrips
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschiktheid voor eigen arbeid als schoonmaakster na wachttijd in WAO-zaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante, die als schoonmaakster werkte en na een auto-ongeluk met nekklachten uitviel. Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Maastricht, die haar bezwaar tegen de weigering van een WAO-uitkering ongegrond verklaarde. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 21 september 2005, waarbij appellante niet aanwezig was, maar gedaagde vertegenwoordigd werd door H.A.L. Knoben van het Uwv.

De Raad heeft de medische en arbeidskundige onderbouwing van de geschiktheid van appellante voor haar eigen werk beoordeeld. De verzekeringsarts P. Lux had eerder vastgesteld dat appellante geschikt was voor neksparende arbeid, met specifieke beperkingen. De arbeidsdeskundige J. Baltus had deze geschiktheid bevestigd. Gedaagde weigerde echter de WAO-uitkering op basis van de conclusie dat appellante bij het einde van de wachttijd geschikt was voor gangbare arbeid.

Appellante betwistte deze conclusie en voerde aan dat de register arbeidsdeskundige P.H.M. Hartmans haar ongeschikt had geacht voor haar eigen werk, terwijl gedaagde haar op basis van dezelfde beperkingen wel geschikt achtte. De Raad oordeelde dat het oordeel van bezwaarverzekeringsarts A.C.J. Wever en bezwaararbeidsdeskundige T.E.A. de Groot, die de werkbeschrijving van Hartmans als basis gebruikten, voldoende onderbouwd was. De Raad bevestigde dat er geen reden was om het oordeel van De Groot niet te volgen, aangezien dit gebaseerd was op een verzekeringsgeneeskundige toetsing.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat gedaagdes standpunt dat appellante bij het einde van de wachttijd geschikt was voor haar eigen arbeid als schoonmaakster adequaat was onderbouwd. De Raad achtte geen termen aanwezig om een proceskostenvergoeding toe te kennen.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/5392 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellante heeft op bij beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Maastricht op 18 september 2003, onder reg. nr. AWB 2002/1457 WAO, tussen partijen gegeven uitspraak, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 21 september 2005, waar appellante niet is verschenen en waar voor gedaagde is verschenen H.A.L. Knoben, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Appellante was werkzaam als schoonmaakster voor 15 uur per week. Op 2 maart 1999 is zij uitgevallen met nekklachten na een auto-ongeval. Toen het einde van de wachttijd van 52 weken naderde, is zij onderzocht door verzekeringsarts P. Lux, die haar geschikt achtte voor neksparende arbeid en die een belastbaarheidspatroon opstelde, met als specifieke beperkingen ten aanzien van de nek geen extreme eindstanden en geen langdurige statische belasting. Voorts achtte hij een concentratiestoornis aanwezig waardoor appellante niet meerdere taken tegelijk kon verrichten. Vervolgens heeft arbeidsdeskundige J. Baltus de eigen arbeid van appellante beoordeeld in het licht van de aangenomen beperkingen en haar daarvoor geschikt geacht. Bij besluit van 17 februari 2000 heeft gedaagde geweigerd appellante uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen, echter op de grond dat zij geschikt was voor gangbare arbeid. Na enige procedures rond de ontvankelijkheid van het tegen dit besluit gemaakte bezwaar, heeft gedaagde uiteindelijk bij besluit van 10 mei 2001 geweigerd appellante een WAO-uitkering toe te kennen op de grond dat zij bij het einde van de wachttijd geschikt was voor het eigen werk van schoonmaakster. Bij besluit van 26 augustus 2002 heeft gedaagde het bezwaar van appellante tegen het besluit van 10 mei 2001 ongegrond verklaard, zij het wederom op basis van geschiktheid voor gangbare arbeid. Nadat appellante tegen het besluit van 26 augustus 2002 beroep had ingesteld, heeft gedaagde bij besluit van 26 september 2002 (hierna: het bestreden besluit) het bezwaar tegen het besluit van 10 mei 2001 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft toepassing gegeven aan de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het beroep tegen het besluit van 26 augustus 2002 niet-ontvankelijk verklaard met vergoeding van het door appellante betaalde griffierecht en het beroep tegen het besluit van 26 september 2002 ongegrond verklaard.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de door haar geraadpleegde register arbeidsdeskundige P.H.M. Hartmans haar ongeschikt heeft geacht voor het eigen werk, terwijl gedaagde haar op basis van dezelfde beperkingen wel geschikt acht voor het eigen werk. Appellante stelt zich op het standpunt dat de rechtbank had moeten motiveren waarom zij de visie van de bezwaararbeidsdeskundige T.E.A. de Groot laat prevaleren boven die van Hartmans.
Gedaagde stelt hiertegenover dat het oordeel van bezwaarverzekeringsarts A.C.J. Wever en bezwaararbeidsdeskundige T.E.A. de Groot is gebaseerd op de werkbeschrijving van Hartmans.
De Raad oordeelt als volgt.
De Raad stelt vast dat het hoger beroep is beperkt tot de vraag of gedaagde terecht het oordeel van zijn bezwaararbeidsdeskundige ten aanzien van de geschiktheid van appellante voor het eigen werk heeft gevolgd.
Uit het rapport van bezwaarverzekeringsarts Wever van 1 juni 2002 blijkt dat deze uitgaande van de werkbeschrijving van Hartmans heeft beoordeeld of appellante met haar beperkingen in staat was haar eigen arbeid te verrichten. Wever heeft gemotiveerd aangegeven waarom hij deze vraag bevestigend heeft beantwoord. De Groot heeft haar arbeidskundig oordeel gebaseerd op de conclusies van Wever.
De Raad is met de rechtbank van oordeel dat er geen aanleiding is het standpunt van De Groot niet te volgen. In een geval als het onderhavige, waarin er twijfel is of de belasting in het eigen werk de belastbaarheid van de betrokkene niet te boven gaat, dient de arbeidsdeskundige te overleggen met de verzekeringsarts om tot een weloverwogen arbeidskundig oordeel te komen. Anders dan het oordeel van Hartmans, dat uitsluitend berust op de door haar verrichte arbeidskundige toetsing, berust het oordeel van De Groot op een verzekeringsgeneeskundige toetsing van de functiebelasting aan de belastbaarheid van appellante, waarbij de functiebeschrijving en functiebelasting zoals uitgebreid beschreven door Hartmans als uitgangspunt hebben gediend. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat gedaagdes standpunt dat appellante bij het einde van de wachttijd geschikt was voor haar eigen arbeid als schoonmaakster op een adequate medische en arbeidskundige onderbouwing berust. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient dan ook te worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Aldus gegeven door mr. M.S.E. Wulffraat-van Dijk in tegenwoordigheid van J. Verrips als griffier en uitgesproken in het openbaar op 2 november 2005.
(get.) M.S.E. Wulffraat-van Dijk.
(get.) J. Verrips.
BKH