ECLI:NL:CRVB:2005:AU5645
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.S.E. Wulffraat-van Dijk
- J. Verrips
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de beëindiging van de Ziektewetuitkering en geschiktheid tot arbeid
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewetuitkering van appellante, die in hoger beroep is gekomen tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Het besluit, genomen op 15 november 2002, stelde dat appellante vanaf 18 november 2002 niet meer ongeschikt was voor haar werk als productiemedewerkster. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank Breda bevestigde deze beslissing in een uitspraak op 8 december 2003, waarna appellante in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting op 21 september 2005 was appellante aanwezig, bijgestaan door haar advocaat, terwijl de gedaagde partij niet verscheen. De Centrale Raad van Beroep moest beoordelen of het besluit van de gedaagde partij terecht was. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de verzekeringsartsen tot een juist medisch oordeel waren gekomen en dat er geen objectiveerbare lichamelijke beperkingen bij appellante waren vastgesteld. De Raad concludeerde dat appellante haar stellingen niet had onderbouwd met medische bewijsstukken die de zorgvuldigheid van de onderzoeken in twijfel trokken.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er waren geen redenen om een deskundige te benoemen, en de Raad zag geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 2 november 2005.