ECLI:NL:CRVB:2005:AU5930

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/5247 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • K.J.S. Spaas
  • J.W. Schuttel
  • C.W.J. Schoor
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens termijnoverschrijding in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 20 juli 2004, waarin haar aanvraag voor een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) was afgewezen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 27 september 2005, maar beide partijen zijn niet verschenen. De Raad heeft vastgesteld dat appellante haar hoger beroep heeft ingediend met een brief gedateerd 31 augustus 2004, maar deze is pas op 7 september 2004 door de rechtbank ontvangen, wat na de wettelijke termijn van zes weken was. De Raad heeft de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geraadpleegd, die bepalen dat de termijn voor het indienen van hoger beroep begint op de dag na de bekendmaking van de uitspraak van de rechtbank. In dit geval was de termijn verstreken, en de Raad heeft geoordeeld dat appellante niet in verzuim was, maar dat haar beroep niet-ontvankelijk moest worden verklaard vanwege de termijnoverschrijding. De Raad heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken, omdat er geen termen aanwezig waren om dit te doen. De uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee leden van de Raad, en is openbaar uitgesproken op 8 november 2005.

Uitspraak

04/5247 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 20 juli 2004, nummer WAO 04/216, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad op 27 september 2005, waar partijen, zoals tevoren was bericht, niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
1. Feiten
Uit de uitspraak van de rechtbank blijkt dat deze op 20 juli 2004 in het openbaar is uitgesproken en dat op diezelfde dag aan appellante een afschrift is toegezonden door de rechtbank.
Appellante heeft met een brief, die zij heeft gedagtekend 31 augustus 2004 en per post heeft verzonden naar de rechtbank Alkmaar, hoger beroep aangetekend tegen de uitspraak van de rechtbank.
De datum waarop de envelop van deze brief door TPG Post is afgestempeld is 6 september 2004.
Uit de afstempeling van de brief van 31 augustus 2004 en van de envelop blijkt dat hij op 7 september 2004 ter griffie van de rechtbank is ontvangen.
De rechtbank heeft appellantes brief bij schrijven van 27 september 2004 aan de Raad ter behandeling doorgezonden.
Dat schrijven is, zoals uit de afstempeling blijkt, op 28 september 2004 ter griffie van de Raad ingekomen.
Bij schrijven van 25 oktober 2004 heeft de griffier van de Raad appellante verzocht toe te lichten om welke reden zij de beroepstermijn heeft overschreden.
Appellante heeft bij brief van 6 november 2004 de gevraagde toelichting gegeven.
Vervolgens is aan appellante en aan gedaagde bij schrijven van 17 augustus 2005 medegedeeld dat het geding ter zitting van 27 september 2005 zou worden behandeld en dat tijdens de behandeling ter zitting uitsluitend de tijdigheid van het hoger beroep aan de orde zou komen.
2. Oordeel van de Raad
Aan een beoordeling van het uitkeringsgeschil tussen appellante en gedaagde komt de Raad slechts toe, indien vaststaat dat appellante tijdig hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak heeft ingesteld.
Over de tijdigheid van het hoger beroep oordeelt de Raad als volgt.
De termijn voor het instellen van hoger beroep vangt aan met ingang van de dag na die waarop de uitspraak van de rechtbank op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Dat volgt uit artikel 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), welk voorschrift evenals andere voorschriften van Hoofdstuk 6 van de Awb in dit geding van toepassing is. In dit geval vangt die termijn daarom aan op 21 juli 2004, de dag na de dag van bekendmaking van de uitspraak van de rechtbank.
Volgens artikel 6:7 van de Awb is de termijn 6 weken. In dit geval loopt de termijn van 21 juli 2004 tot en met 31 augustus 2004.
Uit artikel 6:9, eerste lid, van de Awb volgt dat het hoger beroep tijdig is ingediend indien appellantes brief van 31 augustus 2004 voor het einde van die termijn zou zijn ontvangen bij de rechtbank. Hierbij tekent de Raad aan dat in dit geval volgens artikel 6:15 van de Awb moet worden uitgegaan van de datum van ontvangst van die brief bij de rechtbank en niet van de datum van ontvangst bij de Raad zodat appellante door de onjuiste adressering van de brief geen verlies van termijn lijdt.
De Raad moet vaststellen dat de rechtbank appellantes brief van 31 augustus 2004 pas op 7 september 2004 heeft ontvangen. Dat is na afloop van de beroepstermijn en dus niet tijdig.
Ook het bepaalde in het tweede lid van artikel 6:9 van de Awb, dat een bijzondere regeling geeft voor verzending van het beroepschrift per post, maakt dat niet anders. Weliswaar heeft appellante haar brief van 31 augustus 2004 per post verzonden maar uit de afstempeling van de envelop door TPG Post op 6 september 2004 blijkt dat appellante die brief niet, zoals dit tweede lid voorschrijft, voor het einde van de termijn, uiterlijk op 31 augustus 2004, ter post heeft bezorgd.
De Raad is daarom van oordeel dat appellante de termijn voor het instellen van hoger beroep heeft overschreden.
Uit artikel 6:11 van de Awb volgt dat een niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep wegens termijnoverschrijding achterwege kan blijven indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellante in verzuim is geweest.
In de brief van 6 november 2004 geeft appellante aan dat zij en haar echtgenoot op 21 juli 2004 met vakantie zijn gegaan en dat het de bedoeling was dat zij 15 augustus 2004 zouden terugkomen. Omdat appellante te ziek en te moe was is ze nog langer gebleven om met haar broer twee weken later terug te kunnen reizen. Ondertussen had haar echtgenoot de post die hij dacht dat belangrijk was doorgestuurd. Maar, aldus appellante, zij kruisten elkaar doordat appellante door heimwee toch iets eerder dan besproken vertrokken was.
Deze toelichting geeft de Raad geen aanleiding om tot het oordeel te komen dat appellante niet in verzuim is geweest. Door de toezending op 22 april 2004 van de kennisgeving van behandeling van de zaak ter zitting van de rechtbank op 17 juni 2004 kon zij weten dat toezending van correspondentie van de rechtbank tijdens haar vakantie zeer wel mogelijk was. De maatregelen die zij heeft genomen om de voor haar bestemde post te ontvangen bestempelt de Raad in dit kader als onvoldoende.
Zo had appellante, bijvoorbeeld, haar echtgenoot die vanaf 15 augustus 2004 weer thuis was kunnen bellen en kunnen vragen of er post van de rechtbank was gekomen en hem kunnen vragen om namens haar een, desnoods voorlopig, beroepschrift in te dienen.
Uit de brief van 6 november 2004 kan ook niet worden afgeleid dat appellante niet in staat is geweest om dergelijke maatregelen te nemen: zij schrijft dat zij na terugkeer van vakantie de rechtbank om een kopie van de uitspraak heeft gevraagd en het Uwv heeft gebeld. Dat wijst zeker niet op een buiten staat zijn van appellante om haar belangen te behartigen.
Dit alles leidt de Raad tot de slotsom dat het hoger beroep van appellante wegens niet verschoonbare overschrijding van de termijn niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Aan een beoordeling van het uitkeringsgeschil tussen appellante en gedaagde komt de Raad daarom niet toe.
De Raad acht geen termen aanwezig om een proceskostenveroordeling uit te spreken.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus gegeven door mr. K.J.S. Spaas als voorzitter en mr. J.W. Schuttel en mr. C.W.J. Schoor als leden, in tegenwoordigheid van J.W. Engelhart als griffier en uitgesproken in het openbaar op 8 november 2005.
(get.) K.J.S. Spaas.
(get.) J.W. Engelhart.