ECLI:NL:CRVB:2005:AU5936

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/4823 CSV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • B.J. van der Net
  • M.C.M. van Laar
  • C.P.M. van de Kerkhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de verschuldigdheid van Zf-premie aan UWV voor het jaar 2002

In deze zaak gaat het om een geschil tussen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) en een gedaagde partij over de verschuldigdheid van de Zf-premie voor het jaar 2002. De appellant, Uwv, heeft hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Arnhem, die op 11 augustus 2004 een eerdere beslissing heeft genomen in deze kwestie. De rechtbank had geoordeeld dat de gedaagde aan zijn verplichtingen tot premie-afdracht had voldaan, en het besluit van Uwv vernietigd.

De appellant heeft in zijn beroepschrift van 1 oktober 2004 aangegeven dat de gedaagde, ondanks dat de Zf-premie voor 2002 zou zijn afgedragen, niet aan zijn verplichtingen heeft voldaan. De gedaagde heeft echter betoogd dat de premie voor het jaar 2002 volledig is betaald en dat de premienota onterecht is opgelegd. Tijdens de zitting op 15 september 2005 zijn beide partijen gehoord, waarbij de gedaagde werd vertegenwoordigd door twee werknemers van het bedrijf.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat er geen geschil bestaat over de verzekering van de betrokken werknemer voor het jaar 2002. De Raad concludeert dat de grief van de gedaagde, die uitsluitend betrekking heeft op de betaling van de premie, niet kan leiden tot het door hen gewenste resultaat. De Raad heeft uiteindelijk de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van de gedaagde ongegrond verklaard, met de opmerking dat geschillen over premie-afdracht voorgelegd dienen te worden aan de burgerlijke rechter.

Uitspraak

04/4823 CSV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, appellant,
en
[gedaagde], gevestigd te [vestigingsplaats], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft op bij aanvullend beroepschrift van 1 oktober 2004 aangegeven gronden, hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Arnhem op 11 augustus 2004 gewezen uitspraak met kenmerk 03/2249 waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft bij brief van 29 oktober 2004 een verweerschrift ingezonden.
Desgevraagd heeft appellant de Raad bij brief van 8 augustus 2005 nog een nader stuk doen toekomen.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 15 september 2005, waar appellant zich heeft doen vertegenwoordigen door C. Groenewegen, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Namens gedaagde is verschenen [werknemer 1 van gedaagde], hoofd administratie bij gedaagde en [werknemer 2 van gedaagde], controller bij gedaagde.
II. MOTIVERING
Bij nota van 28 mei 2003 heeft appellant aan gedaagde, voorzover hier van belang, premies ingevolge de Ziekenfondswet (ZFW) opgelegd inzake de jaren 1999 tot en met 2003 met betrekking tot [werknemer 3] ([werknemer 3]), werknemer van gedaagde. Gedaagde heeft tegen deze nota bezwaar gemaakt aangezien [werknemer 3] over de jaren 1999 tot en met 2001 particulier verzekerd is geweest, terwijl in de bestreden nota ziekenfondspremies over de jaren 1999 tot en met 2002 in rekening zijn gebracht. Voorts is aangevoerd dat de betrokken werknemer in het jaar 2002 inderdaad verzekerd is voor de ZFW, maar dat inmiddels de ZFW-premie voor 2002 is afgedragen aan appellant. Gedaagde heeft in verband hiermee om creditering van de ten onrechte berekende ziekenfondspremie verzocht.
Bij het besluit op bezwaar van 11 september 2003 heeft appellant de bezwaren voorzover deze betrekking hebben op de jaren 1999 tot en met 2001 gegrond verklaard, aangezien gebleken is dat het loon van de betrokken werknemer wat betreft deze jaren uitkwam boven de loongrens ingevolge de ZFW. Wat betreft het jaar 2002 is appellant van mening dat de betrokken werknemer in het jaar 2002 van rechtswege verzekerd is ingevolge de ZFW, zodat de bestreden premienota ten aanzien van het jaar 2002 correct is vastgesteld en die nota gehandhaafd blijft. Appellant heeft voorts overgewogen dat gedaagde over het jaar 2002 nog geen premie voor de ZFW over het loon van [werknemer 3] heeft afgedragen. Het bezwaar ten aanzien van het jaar 2002 is ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigt. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat aannemelijk is geworden dat gedaagde aan haar verplichtingen tot premie-afdracht heeft voldaan zodat het bestreden besluit op een onjuiste feitelijke grondslag berust en derhalve niet gedragen kan worden door de daaraan ten grondslag gelegde motivering.
Appellant is van deze uitspraak bij de Raad in hoger beroep gekomen
De Raad overweegt als volgt.
De Raad stelt op grond van de gedingstukken alsmede het verhandelde ter zitting vast dat tussen partijen niet in geding is dat [werknemer 3] voor het jaar 2002 verzekerd is ingevolge de ZFW. Evenmin staat de vaststelling of de hoogte van de door gedaagde verschuldigde premie ter discussie.
Gedaagde wenst in de (hoger) beroepsprocedure vastgesteld te zien dat de bij nota van 28 mei 2003 over het jaar 2002 vastgestelde premie van € 2.232,36 reeds door haar volledig aan appellant is afgedragen. De grief van gedaagde ziet uitsluitend op de betaling van de premie en gaat om buiten de premienota en het besluit op bezwaar die immers betrekking hebben op de verschuldigdheid van de premie. De grief van gedaagde kan dan ook niet tot het door haar gewenste resultaat leiden. Om deze reden had de rechtbank het beroep van gedaagde ongegrond moeten verklaren
De Raad, is zich bewust van het feit dat dit het punt van geschil tussen partijen niet oplost. Hij wijst er echter op dat de wetgever heeft beoogd geschillen die voortvloeien uit de verschuldigdheid tot het betalen van premies te doen voorleggen aan de burgerlijke rechter.
Gelet op het vorenstaande ziet de Raad aanleiding om de aangevallen uitspraak te vernietigen en het beroep alsnog ongegrond te verklaren.
De Raad acht tot slot geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. B.J. van der Net als voorzitter en mr. M.C.M. van Laar en mr. C.P.M. van de Kerkhof als leden, in tegenwoordigheid van J.P. Mulder als griffier en uitgesproken in het openbaar op 3 november 2005.
(get). B.J. van der Net.
(get). J.P. Mulder.