de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), appellant,
e[naam werknemer]agde], gevestigd te [vestigingsplaats], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 8 oktober 2004, reg.nr. 04/742.
Het geding is behandeld ter zitting van 25 augustus 2005, waar appellant zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. M.M. Odijk, werkzaam bij het Uwv, en waar gedaagde niet is verschenen.
Tijdens een op 12 mei 2003 gehouden looncontrole heeft appellant - voorzover in hoger beroep nog relevant - vastgesteld dat gedaagde aan haar werknemer [naam werknemer] een kostenvergoeding heeft verstrekt ter zake van woon-werkverkeer ter hoogte van een forfaitair bedrag dat is gebaseerd op een reisafstand van meer dan 20 kilometer. Appellant heeft vastgesteld dat de reisafstand van [naam werknemer] ongeveer 11 kilometer bedroeg, zodat de (premievrije) kilometervergoeding niet hoger had mogen zijn dan het forfaitaire bedrag dat is gebaseerd op een reisafstand van 10 tot 15 kilometer.
Het bedrag dat gedaagde te veel aan vergoeding heeft verstrekt, is door appellant aangemerkt als loon. Hierin heeft appellant onder meer aanleiding gezien om correctienota’s over de jaren 1999 tot en met 2002 op te leggen. Vanwege de te hoge onkostenvergoeding was tevens sprake van voordeel uit dienstbetrekking ten bedrage van de niet ingehouden loonbelasting en premies volksverzekeringen, hetgeen appellant aanleiding heeft gegeven om een correctienota over het jaar 2003 op te leggen. Appellant heeft bij besluit van 2 februari 2004 de correctienota’s over de jaren 1999 tot en met 2003 gehandhaafd.
De rechtbank heeft het tegen het besluit van 2 februari 2004 ingestelde beroep - met bepalingen omtrent proceskosten en griffierecht - gedeeltelijk gegrond verklaard en het besluit vernietigd voorzover dat betrekking heeft op de aan [naam werknemer] verstrekte vergoeding woon-werkverkeer. Daartoe heeft de rechtbank het volgende overwogen, waarbij voor eiseres gedaagde en voor verweerder appellant dient te worden gelezen:
"Eiseres heeft aangevoerd dat [naam werknemer] ’s morgens via de kortste route van zijn woning ([woonadres]) naar het werkadres ([werkadres]) rijdt. De reisafstand via deze route bedraagt volgens eiseres 12,3 kilometer. ’s Avonds rijdt [naam werknemer] via de Rijksweg A13, afslag Zestienhoven, N 209 naar zijn woonadres. Eiseres stelt dat de reisafstand aldus 18,3 kilometer bedraagt, maar dat de reistijd via deze route (in de avond) korter is dan de reistijd die gemoeid is met het nemen van de eerstgenoemde, kortere route. Volgens eiseres bedraagt de gemiddelde afstand derhalve tenminste 15 kilometer of meer. Eiseres stelt dat verweerder bij de vaststelling van de meest gebruikelijke route ten onrechte niet in aanmerking heeft genomen dat ’s avonds extra kilometers moeten worden gemaakt om de reistijd te bekorten.
Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat de reisafstand via de meest gebruikelijke weg tussen [naam werknemer]s woning en werkplek circa 11 kilometer bedraagt, zodat de afstand woon-werkverkeer in de categorie 10 tot 15 kilometer valt. Verweerder is hierbij uitgegaan van de routeplanner And route 2001 Benelux.
Naar het oordeel van de rechtbank moet onder reisafstand worden verstaan de afstand tussen de woning of verblijfplaats van de werknemer en de arbeidsplaats, gemeten langs de meest gebruikelijke weg. Aan een routeplanner kan niet zonder meer beslissende betekenis worden toegekend bij de beantwoording van de vraag of de meest gebruikelijke weg is afgelegd. De routeplanner is daarbij slechts een hulpmiddel. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 18 juli 1990, gepubliceerd in RSV 2002/114.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft onderzocht of de route die [naam werknemer] ’s avonds rijdt, die weliswaar langer is maar een kortere reistijd vergt, niet toch heeft te gelden als de meest gebruikelijke route. De rechtbank merkt hierbij op dat het criterium “de meest gebruikelijke weg” impliceert dat het niet in alle gevallen hoeft te gaan om de kortste route in kilometers."
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen dit oordeel gekeerd.
Daartoe is aangevoerd dat wat de heenreis betreft de meest gebruikelijke weg moet worden vastgesteld aan de hand van de routeplanner, hetgeen betekent dat de reisafstand van de heenreis moet worden vastgesteld op maximaal 11,4 kilometer. Appellant stelt hiermee vast dat, indien wordt uitgegaan van een reisafstand van 18,3 kilometer voor de terugreis, dit nog niet tot gevolg heeft dat de gemiddelde op een dag afgelegde reisafstand de 15 kilometergrens overschrijdt. Appellant stelt zich derhalve op het standpunt dat terecht correctienota’s zijn opgelegd over het hogere dan het forfaitaire bedrag dat is gebaseerd op een reisafstand van 10 tot 15 kilometer.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De hoofdregel van artikel 4 van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV) luidt dat al hetgeen uit (tegenwoordige) dienstbetrekking wordt genoten loon vormt voor de premieheffing werknemersverzekeringen. Een uitzondering hierop wordt onder meer gemaakt in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder k, van de CSV, waarin is bepaald dat niet tot het loon behoren vergoedingen voorzover zij geacht kunnen worden te strekken tot bestrijding van kosten.
In artikel 1, aanhef en onder a, van de op artikel 6 van de CSV gebaseerde Regeling Vergoeding kosten woon-werkverkeer 1998 (hierna: Regeling) wordt het begrip woon-werkverkeer gedefinieerd als het ten minste eenmaal per week op dezelfde dag heen en weer reizen tussen de woning of verblijfplaats en de plaats of plaatsen waar arbeid wordt verricht.
In artikel 1, aanhef en onder b, van de Regeling wordt het begrip reisafstand gedefinieerd als de afstand tussen de woning of verblijfplaats en de arbeidplaats gemeten langs de meest gebruikelijke weg met dien verstande dat tot de reisafstand niet wordt gerekend de afstand waarover vervoer vanwege de werkgever plaatsvindt. De in de Regeling vergoeding kosten woon-werkverkeer 2001 neergelegde begripsomschrijvingen hebben dezelfde inhoud en strekking. In artikel 3 van de voornoemde Regelingen zijn forfaitaire bedragen opgenomen waarvan de hoogte afhankelijk is gesteld van de reisafstand en waarvan wordt aangenomen dat deze strekken tot bestrijding van kosten.
Niet in geschil is dat gedaagde een bovenmatige kostenvergoeding aan [naam werknemer] heeft verstrekt, maar wel tot welk bedrag deze kostenvergoeding bovenmatig was.
Gelet op het in de CSV neergelegde stelsel, waarbij in beginsel al hetgeen uit dienstbetrekking wordt genoten wordt aangemerkt als loon, ligt het primair op de weg van de werkgever om aannemelijk te maken dat verstrekte vergoedingen niet tot het loon behoren, maar dienen ter bestrijding van onkosten. Wanneer het gaat om een kostenvergoeding voor woon-werkverkeer, kan appellant zoals de Raad in zijn ook door de rechtbank aangehaalde uitspraak van 24 januari 2002, LJN AD9660, heeft overwogen, in geval van een beargumenteerde stellingname van een werkgever niet volstaan met slechts een verwijzing naar een routeplanner, omdat deze slechts een hulpmiddel kan zijn om na te gaan of mogelijk niet de meest gebruikelijke weg is gevolgd en daaraan geen beslissende betekenis kan worden toegekend.
In het onderhavige geval is de Raad van oordeel dat gedaagde de uitkomst van de door appellant gehanteerde routeplanner gemotiveerd heeft betwist, maar niet aan de hand van concrete en verifieerbare gegevens aannemelijk heeft gemaakt dat de reisafstand langs de meest gebruikelijke weg meer bedraagt dan 15 kilometer. Daartoe overweegt de Raad dat gedaagde heeft aangevoerd dat de door haar opgegeven - langere - reisafstand verband houdt met de drukte op de wegen en dat vanwege de kortere reistijd voor een andere dan de kortste route wordt gekozen. Hoewel de Raad wel wil aannemen dat de snelste route onder omstandigheden langer dan 11 kilometer kan zijn, biedt hetgeen gedaagde terzake heeft aangevoerd onvoldoende grond om aan te nemen dat de reisafstand langs de meest gebruikelijke weg langer dan 15 kilometer is.
Hieruit vloeit voort dat appellant bij zijn berekening van de premies terecht is uitgegaan van het forfaitaire bedrag dat is gebaseerd op een kilometerafstand van 10 tot 15 kilometer.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep slaagt en dat de aangevallen uitspraak - voorzover aangevochten - voor vernietiging in aanmerking komt.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak voorzover aangevochten;
Verklaart het beroep in zoverre ongegrond;
Aldus gewezen door mr. drs. N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en mr. M.C.M. van Laar en mr. C.P.M. van de Kerkhof als leden, in tegenwoordigheid van M. Renden als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 27 oktober 2005.
(get.) N.J. van Vulpen-Grootjans
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending be-roep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van het begrip loon in de artikelen 4 tot en met 8 van de Coördinatiewet Sociale Verzekering.