ECLI:NL:CRVB:2005:AU6003
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- K.J.S. Spaas
- J.W. Schuttel
- C.W.J. Schoor
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens ontbreken procesbelang na faillissement appellante
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 november 2005 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante, die in verband met haar faillissement niet meer in staat was om de procedure voort te zetten. De zaak betreft een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) die aan een voormalig werkneemster van appellante was toegekend. Appellante had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat de uitkering had toegekend. De rechtbank Utrecht had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging. Tijdens de procedure werd echter duidelijk dat appellante failliet was verklaard en dat de curator geen belang meer had bij de voortzetting van het hoger beroep. De Raad heeft vastgesteld dat er geen procesbelang meer was, aangezien de curator had aangegeven dat de procedure niet in het belang van de boedel was en dat er niemand ter zitting zou verschijnen namens appellante. Hierdoor werd het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. De Raad heeft geen termen aanwezig geacht om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betreft de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door een collegiaal orgaan, met K.J.S. Spaas als voorzitter en J.W. Schuttel en C.W.J. Schoor als leden, in aanwezigheid van griffier J.E. Meijer.