ECLI:NL:CRVB:2005:AU6052

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/4748 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. van Leeuwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van kinderbijslag op basis van wijziging in de Algemene Kinderbijslagwet en overgangsregeling voor studerende kinderen

In deze zaak gaat het om de weigering van kinderbijslag aan appellant voor zijn dochter, die in het schooljaar 1995/1996 onderwijs volgde aan het Institut Al Irfan in Marokko. Appellant, vertegenwoordigd door mr. G.P. Buise, heeft hoger beroep aangetekend tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 19 juli 2004 oordeelde dat zijn dochter geen recht had op kinderbijslag. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 30 september 2005, waarbij appellant in persoon aanwezig was, bijgestaan door zijn advocaat. Gedaagde, de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, was niet vertegenwoordigd.

De Raad overweegt dat appellants dochter in de jaren 1995 tot 2001 verschillende opleidingen heeft gevolgd, waarbij de laatste opleiding, die begon in het schooljaar 1998/1999, als een andere en hogere opleiding wordt beschouwd dan de eerdere opleiding. De Raad concludeert dat de dochter van appellant vanaf het vierde kwartaal van 1998 niet langer dezelfde opleiding volgde als op 1 oktober 1995, en dat gedaagde terecht de kinderbijslag heeft geweigerd. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en ziet geen aanleiding om artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht toe te passen.

De beslissing van de Centrale Raad van Beroep is op 11 november 2005 uitgesproken, waarbij de Raad de eerdere uitspraak heeft bevestigd. De weigering van kinderbijslag is gebaseerd op de wijziging van de Algemene Kinderbijslagwet per 1 oktober 1986, die het recht op kinderbijslag voor studerende kinderen vanaf 18 jaar heeft afgeschaft, met uitzondering van een overgangsregeling voor kinderen die vóór 1 oktober 1986 zijn geboren. De Raad heeft vastgesteld dat de dochter van appellant niet langer recht had op kinderbijslag, omdat zij een andere opleiding volgde dan die zij op 1 oktober 1995 volgde.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
04/4748 AKW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant is mr. G.P. Buise, advocaat te Rotterdam, op bij beroepschrift, met bijlagen, aangevoerde gronden in hoger beroep gekomen van de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 19 juli 2004, reg.nr. AKW 04/66, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellant is bij schrijven van 19 oktober 2004 nog een gedingstuk overgelegd.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 30 september 2005, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. Buise, voornoemd, en waar gedaagde met kennisgeving zich niet heeft laten vertegenwoordigen.
II. MOTIVERING
Appellants dochter [naam dochter], geboren [in] 1977, heeft gedurende het schooljaar 1995/1996 onderwijs gevolgd aan het Institut Al Irfan te Nador in Marokko. Zij volgde toen de opleiding cycle Collégial, 1 ère année collégienne. In het studiejaar 1998/1999 volgde zij aan dezelfde school het niveau Qualifiaent, Tronc Commun Letrres.
Gedaagde heeft appellant bij besluit van 26 augustus 2003, gehandhaafd bij besluit op bezwaar van 21 november 2003 (hierna: het bestreden besluit), medegedeeld dat hij met ingang van het vierde kwartaal van 1998 geen recht op kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) heeft voor zijn dochter [naam dochter]. De wettelijke grondslag voor deze weigering vindt zijn oorsprong in de wijziging van de AKW per 1 oktober 1986, waarbij het recht op kinderbijslag voor studerende kinderen vanaf 18 jaar in verband met de inwerkingtreding van de Wet op de studiefinanciering is afgeschaft, echter met een overgangsregeling krachtens welke het recht op kinderbijslag voor dergelijke kinderen, mits geboren vóór 1 oktober 1986 gehandhaafd bleef. Bij Wet van 21 december 1995, Stb. 691, is deze overgangsregeling met het oog op een versnelde afbouw in die zin gewijzigd dat -krachtens artikel XII van die wet- het recht op kinderbijslag vervalt op het moment dat het kind ophoudt te studeren aan de opleiding die het de eerste dag van het vierde kwartaal van 1995 volgde.
Gedaagde heeft in dit kader het standpunt ingenomen dat het onderwijs dat [naam dochter] vanaf het schooljaar 1998/1999 volgde een vervolg is op de eerder door haar op die school gevolgde opleiding in het cycle collégial, en dat het onderwijs betreft van een ander, hoger niveau en van een andere aard, zodat [naam dochter] ingaande 1 oktober 1998 niet langer de opleiding volgde die zij op 1 oktober 1995 volgde en derhalve in dit geval vanaf het vierde kwartaal van 1998 geen recht op kinderbijslag meer bestond.
De rechtbank heeft dit standpunt onderschreven.
Namens appellant is in hoger beroep aangevoerd dat zijn dochter [naam dochter] tussen 1995 en 2001 steeds dezelfde opleiding heeft gevolgd. Appellant heeft ter onderbouwing van zijn stelling een kopie van een certificaat over de schoolloopbaan van zijn dochter overgelegd, die zijns inziens de opeenvolgende stappen of niveaus van dezelfde opleiding weergeven. Deze stappen kunnen zijns inziens vergeleken worden met het verschil tussen onderbouw en bovenbouw.
De Raad overweegt als volgt.
Ten aanzien van het begrip "dezelfde opleiding" is in de Memorie van Toelichting op het ontwerp dat heeft geleid tot de Wet van 21 december 1995 overwogen dat daarvan sprake is zolang het kind dezelfde schoolsoort blijft volgen en verder dat een door een verhuizing gedwongen wisseling van school geen invloed heeft zolang de studie aan dezelfde schoolsoort wordt voortgezet (Kamerstukken 1994-1995, 24326, nr. 3, blz. 43).
In de beleidsregels van gedaagde is opgenomen dat sprake dient te zijn van "dezelfde soort opleiding van hetzelfde soort onderwijs" (SVB Beleidsregels 2001). De Raad oordeelt overeenkomstig deze beleidsregels dat het, wil er van dezelfde opleiding gesproken kunnen worden, moet gaan om een zelfde soort opleiding en een zelfde soort onderwijs.
De Raad is in dit geval met gedaagde van oordeel dat [naam dochter] vanaf het vierde kwartaal van 1998 aan andere opleiding volgde dan op 1 oktober 1995. Immers [naam dochter] volgde van het schooljaar 1995/1996 tot en met het schooljaar 1997/1998 drie jaar lang année collégienne, de cycle Collégial, wat werd afgesloten met een diploma (CES), en vanaf het schooljaar 1998/1999 de cycle Qualifiaent, bestaande uit Tronc Commun Lettres en 2 jaar année BAC Lettres, hetgeen is aan te merken als onderwijs van een andere aard en een hoger niveau, zodat niet sprake is dezelfde opleiding. Gedaagde heeft derhalve terecht geweigerd appellant ingaande het vierde kwartaal van 1998 kinderbijslag toe te kennen voor [naam dochter].
Het vorenstaande leidt de Raad tot de slotsom dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad ziet geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. H. van Leeuwen, in tegenwoordigheid van mr. M.B.M. Vermeulen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 11 november 2005.
(get.) H.van Leeuwen.
(get.) M.B.M. Vermeulen.