ECLI:NL:CRVB:2005:AU6283

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/4397 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Th.C. van Sloten
  • J.M.A. van der Kolk-Severijns
  • J.G. Treffers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvragen bijstandsuitkering wegens onvoldoende informatieverstrekking

In deze zaak heeft het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Haarlem, waarin de rechtbank het besluit van het college om aanvragen voor bijstandsuitkering af te wijzen, had vernietigd. De gedaagde, die van 1989 tot 2003 bijstand ontving, had aanvragen ingediend voor bijzondere bijstand en algemene bijstand. De aanvragen werden afgewezen omdat de gedaagde onvoldoende informatie had verstrekt over haar eigendom van een woning in Spanje. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank onterecht had geoordeeld dat het college niet voldoende actief was geweest in het verkrijgen van de benodigde informatie. De Raad stelde vast dat de gedaagde niet had aangetoond dat zij geen recht had op bijstand en dat het college in zijn verzoeken om informatie niet consistent was, maar dat dit niet aan het college kon worden aangerekend. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep tegen het besluit van het college ongegrond. De Raad concludeerde dat de gedaagde haar inlichtingenverplichting had geschonden, waardoor niet kon worden vastgesteld of zij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde. De Raad zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

04/4397 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem, appellant,
en
[gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 5 juli 2004, reg.nr. 04/70 NABW.
Bij brief van 27 augustus 2004 heeft mr. W.G. Fischer, advocaat te Haarlem, de Raad medegedeeld als gemachtigde voor gedaagde op te treden. Van de zijde van gedaagde zijn naderhand nog stukken ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 4 oktober 2005, waar appellant - daartoe ambtshalve opgeroepen - zich heeft laten vertegenwoordigen door R. de Vos, werkzaam bij de gemeente Haarlem, en waar gedaagde - eveneens ambtshalve opgeroepen - in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. Fischer.
II. MOTIVERING
Aan de gedingstukken en het verhandelde ter zitting ontleent de Raad de volgende feiten en omstandigheden.
Gedaagde ontving van 5 april 1989 tot 1 maart 2003 bijstand, laatstelijk ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw) naar de norm voor een alleenstaande. Op 12 februari 2003 en 22 februari 2003 heeft gedaagde aanvragen bij appellant ingediend voor bijzondere bijstand voor diverse kosten respectievelijk algemene bijstand in aanvulling op haar per 11 maart 2003 ingaande pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet. Tijdens de behandeling van deze aanvragen is gebleken dat gedaagde eigenaar is - samen met haar dochter en zoon, ieder voor eenderde gedeelte - van een in 1975 gekochte woning in [plaatsnaam], Spanje. Bij twee besluiten van 25 juli 2003 heeft appellant de hiervoor genoemde aanvragen afgewezen op de grond dat gedaagde - ondanks diverse verzoeken hiertoe - onvoldoende informatie heeft verstrekt om het recht op bijstand vast te stellen. Tegen deze besluiten heeft gedaagde bezwaar gemaakt.
Tijdens de hoorzitting van 16 oktober 2003 heeft gedaagde medegedeeld dat de woning in Spanje voor een bedrag van
€ 81.737,65 is verkocht. Dit bedrag is volgens gedaagde volledig uitbetaald aan haar zoon, die in de loop der jaren alle kosten in verband met het huis voor zijn rekening heeft genomen. Nadat gedaagde niet binnen de tijdens de hoorzitting gegeven termijn nadere gegevens betreffende deze verkoop aan appellant had verstrekt, heeft appellant bij besluit van
27 november 2003 de tegen de besluiten van 25 juli 2003 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak - met bepalingen omtrent griffierecht en proceskosten - op grond van
artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht het tegen het besluit van 27 november 2003 ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit vernietigd en bepaald dat appellant een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen met inachtneming van haar uitspraak. Daarbij heeft de rechtbank overwogen - samengevat - dat appellant onvoldoende concreet is geweest in het opvragen van de naar zijn oordeel vereiste informatie, gedaagde de gevraagde gegevens voorzover mogelijk heeft overgelegd en appellant zich derhalve ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat gedaagde niet aan haar inlichtingenverplichting heeft voldaan.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De Raad deelt de uit de aangevallen uitspraak blijkende opvatting van de rechtbank dat gegevens betreffende de eigendom van de woning in Spanje en de verkoop ervan noodzakelijk zijn om de inkomens- en vermogenspositie van gedaagde in het kader van de Awb vast te stellen.
De Raad kan de rechtbank echter niet volgen in haar zojuist weergegeven oordeel dat tot vernietiging van het bestreden besluit heeft geleid. Anders dan de rechtbank is de Raad van oordeel dat appellant, nadat hem was gebleken dat gedaagde een woning in Spanje bezat, in het kader van de bezwaarschriftprocedure niet alleen voldoende actief is geweest de voor de toepassing van de Abw in dit geval noodzakelijke informatie van gedaagde te verkrijgen maar ook in dat kader voor gedaagde voldoende duidelijk heeft aangegeven welke informatie hij verlangde. Ook de Raad onderkent dat appellant in zijn diverse brieven om informatie aan gedaagde niet steeds om dezelfde informatie heeft gevraagd. Dit is evenwel niet appellant aan te rekenen zoals de rechtbank heeft gedaan, aangezien gedaagde in haar opvolgende antwoordbrieven slechts stukje bij beetje de door appellant gevraagde informatie over de woning in Spanje gaf en appellant niets anders heeft gedaan - en niets anders kon doen - dan op basis van de aldus ter beschikking staande gegevens aan gedaagde weer nader om informatie te vragen. Hierbij tekent de Raad aan dat in de gegeven omstandigheden appellant voor het verkrijgen van gegevens geheel van gedaagde afhankelijk was en dit aan gedaagde (en haar raadsman) ook voldoende heeft laten blijken.
Dit betekent dat de rechtbank op onjuiste gronden tot vernietiging van het bestreden besluit is overgegaan. Derhalve komt de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking.
Doende wat de rechtbank had behoren te doen, overweegt de Raad het volgende.
In dit geding staat vast dat gedaagde voor eenderde eigenaar is geweest van een in 1975 gekochte woning in [plaatsnaam], Spanje. Tevens staat vast dat zij haar eigendomsdeel nooit formeel heeft overgedragen aan haar zoon, zodat zij ten tijde van de verkoop in 2001 recht had op eenderde van de opbrengst van deze woning.
Voorts staat op grond van de aan de rechtbank gezonden verkoopakte van 29 oktober 2001 vast, dat de woning is verkocht voor € 81.737,65 en dat in verband hiermede de notaris twee bankcheques zijn voorgelegd ten bedrage van € 42.070,85 en
€ 39.666,80. Tenslotte zijn aan de Raad een transaktie-overzicht, waarop een storting van een bedrag van € 39.666,80 staat vermeld, en twee bankafschriften van de Caixa Catalunya gezonden alsmede een kwitantie van deze bank van 22 november 2002 voor ontvangst van een bedrag van € 40.000,--.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad kan bijstand niet worden geweigerd op de grond dat als gevolg van de schending van de inlichtingenverplichting het recht niet kan worden vastgesteld, indien in (hoger) beroep op grond van nader verkregen informatie het recht alsnog blijkt te kunnen worden vastgesteld.
De Raad is van oordeel dat gedaagde niet aan de hand van objectieve en verifieerbare gegevens heeft aangetoond dat zij geen recht kon doen gelden op het haar toekomende gedeelte van de opbrengst van de woning in Spanje dan wel aan wie dit bedrag ten goede is gekomen. Voorzover gedaagde meent dat zij een en ander door middel van de hiervoor genoemde in hoger beroep overgelegde stukken wel heeft aangetoond volgt de Raad haar hierin niet. De Raad merkt in verband hiermede op dat het overgelegde transaktieoverzicht niet op naam is gesteld en dat de bedragen die staan vermeld in de door de notaris verleden verkoopakte niet corresponderen met de bedragen die staan vermeld in de overlegde bankkwitanties, welke kwitanties bovendien zijn gedateerd ruim een jaar na de datum van de verkoop van de woning in geding.
De Raad is dan ook van oordeel dat gedaagde de op haar rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden en dat als gevolg hiervan niet kan worden vastgesteld of zij in de periode in geding in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde.
Op grond van het vorenoverwogene zal de Raad de aangevallen uitspraak vernietigen en het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaren.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 27 november 2003 ongegrond.
Aldus gewezen door mr. Th.C. van Sloten als voorzitter en mr. J.M.A. van der Kolk-Severijns en mr. J.G. Treffers als leden, in tegenwoordigheid van S.W.H. Peeters als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 15 november 2005.
(get. Th.C. van Sloten.
(get.) S.W.H. Peeters.