ECLI:NL:CRVB:2005:AU6333

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/3821 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.H.M. Roelofs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstand voor brillenkosten op basis van gemeentelijk beleid

In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. M.J. Blom en later door mr. J.W.M. Lenting, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had eerder het beroep van appellant tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Hellevoetsluis ongegrond verklaard. Dit besluit betrof de afwijzing van een aanvraag voor bijzondere bijstand voor brillenkosten, waarbij de gemeente slechts een bedrag van € 259,-- toekende, in overeenstemming met haar beleid.

Appellant had op 31 juli 2003 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van een bril, die in totaal € 788,80 bedroegen. De gemeente hanteerde echter een beleidslijn die uitging van de goedkoopste adequate voorziening, wat resulteerde in de lagere toekenning. De Raad voor de Rechtspraak heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, evenals de argumenten van appellant dat hij een licht montuur nodig had en speciale glazen droeg.

De Raad oordeelde dat de gemeente zich terecht op het standpunt had gesteld dat de meerkosten van het montuur en de brillenglazen niet konden worden aangemerkt als noodzakelijke kosten van het bestaan, zoals bedoeld in artikel 39 van de Algemene bijstandswet (Abw). De Raad concludeerde dat de door appellant overgelegde verklaringen niet voldoende bewijs boden voor de noodzaak van de hogere kosten. De aangevallen uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep vond plaats op 15 november 2005, waarbij de Raad de eerdere beslissing van de rechtbank bekrachtigde.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
04/3821 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Hellevoetsluis, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant heeft mr. M.J. Blom, advocaat te Spijkenisse, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 2 juli 2004, reg.nr. 03/3343 NABW.
Bij brief van 21 september 2004 heeft mr. J.W.M. Lenting, advocaat te Rotterdam, zich als opvolgend gemachtigde van appellant gesteld.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van 18 oktober 2005, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. Lenting, en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door L.R.Chr. Capiau, werkzaam bij de gemeente Hellevoetsluis.
II. MOTIVERING
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellant heeft op 31 juli 2003 een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van een bril ingediend. De kosten bedragen € 383,-- voor het montuur en € 405,80 voor de glazen.
Bij besluit van 6 augustus 2003 heeft gedaagde - overeenkomstig het gemeentelijk beleid - bijzondere bijstand voor de kosten van een bril verleend tot een bedrag van € 259,--.
Bij besluit van 28 oktober 2003 heeft gedaagde het bezwaar tegen het besluit van 6 augustus 2003 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 28 oktober 2003 ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
In artikel 39, eerste lid, van de Algemene bijstandswet (Abw) is bepaald dat, onverminderd hoofdstuk II, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voorzover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm bedoeld in afdeling 1, paragraaf 2 en 3, en de aanwezige draagkracht.
Gedaagde hanteert voor de verlening van bijzondere bijstand voor de kosten van een bril onder meer als beleidslijn dat uitgegaan dient te worden van de goedkoopste adequate voorziening, te weten € 35,-- voor het montuur en € 126,-- voor de glazen. In geval van multifocale glazen kan de bijstand maximaal met € 72,-- per glas worden verhoogd. De vergoeding van de zorgverzekeraar wordt in mindering gebracht op de maximaal te verstrekken bijstand. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het door gedaagde gevoerde beleid, dat strookt met het complementaire karakter van de Abw, de grenzen van een redelijke beleidsbepaling niet te buiten gaat.
Ter zitting heeft appellant aangevoerd dat hij is aangewezen op het dragen van een licht montuur, hetgeen hogere kosten met zich meebrengt. Naar het oordeel van de Raad kan uit de door appellant overgelegde verklaringen niet de noodzaak voor het dragen van een licht montuur worden afgeleid. De meerkosten van het montuur kunnen derhalve niet worden gerekend tot de noodzakelijke kosten van het bestaan als bedoeld in artikel 39, eerste lid, van de Abw.
Met betrekking tot de brillenglazen merkt de Raad op dat appellant niet door middel van objectieve medische gegevens de noodzaak voor het dragen van speciale glazen, die ten opzichte van multifocale glazen tot meerkosten zouden leiden, heeft aangetoond. De door appellant overgelegde brieven van opticien Van den Heuvel van 3 oktober 2003 en 5 maart 2005 brengen de Raad niet tot een ander oordeel nu uit deze brieven enkel een wenselijkheid, maar geen strikte noodzaak voor het dragen van speciale glazen kan worden afgeleid. Ook de in beroep en hoger beroep in het geding gebrachte verklaringen bieden naar het oordeel van de Raad onvoldoende grond voor de conclusie dat de meerkosten van de betreffende glazen tot de noodzakelijke kosten van het bestaan behoren.
De Raad komt dan ook tot de slotsom dat gedaagde zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat wat betreft de meerkosten van het montuur en de brillenglazen geen sprake is van noodzakelijke kosten van het bestaan als bedoeld in artikel 39, eerste lid, van de Abw.
De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. R.H.M. Roelofs, in tegenwoordigheid van mr. P.E. Broekman als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 15 november 2005.
(get.) R.H.M. Roelofs.
(get.) P.E. Broekman.