Uitspraak
02/3948 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Namens appellante heeft mr. U. van Ophoven, advocaat te Leek, op bij aanvullend beroepschrift ingediende gronden, hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Groningen op 14 juni 2002 (AWB 01/561 WAO) tussen partijen gegeven uitspraak, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 31 december 2003 heeft de gemachtigde van appellante een rapport ingezonden van psychiater
prof. dr. W. van Tilburg, waarop gedaagde heeft gereageerd bij brief, met bijlagen, van 13 mei 2004. Hierop heeft Van Tilburg bij brief van 11 juli 2004 een reactie gegeven, gevolgd door een aanvullend verweerschrift, met bijlagen, van de kant van gedaagde.
Desgevraagd heeft gedaagde bij brief van 2 november 2004 ontbrekende stukken ingezonden.
Namens appellante is bij brief van 10 november 2004 een reactie van Van Tilburg op het aanvullend verweerschrift ingezonden, waarop van gedaagde een tweede aanvullend verweerschrift, met bijlage, is ontvangen.
Desgevraagd heeft de psychiater prof. dr. G.F. Koerselman de Raad op 14 juni 2005 van verslag en advies gediend. Van de zijde van appellante is bij brief van 28 juni 2005 op het rapport van Koerselman geageerd.
Op verzoek van de Raad heeft gedaagde bij brief, met bijlage, van 11 juli 2005 schriftelijke inlichtingen verstrekt.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 5 oktober 2005, waar appellante in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. Ophoven, voornoemd, en waar namens gedaagde is verschenen mr. S.T. Dieters, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Appellante was werkzaam als administratief ambtenaar. In 1977 is zij uitgevallen met psychische klachten. In verband daarmee is haar door het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds een volledig invaliditeitspensioen toegekend, dat per
1 januari 1996 is omgezet in een WAO-conforme uitkering naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 80 tot 100%. In 1996 is appellante in verband met de eenmalige herbeoordeling in het kader van de Wet terugdringing beroep op de arbeidsongeschiktheidsregelingen minder dan 15% arbeidsongeschikt geacht. De rechtbank heeft bij uitspraak van
18 november 1998 het tegen het desbetreffende besluit ingestelde beroep gegrond verklaard en dit besluit vernietigd. Gedaagde heeft hierin berust.
In 1999 is appellante opgeroepen voor herbeoordeling. Verzekeringsarts H.U. Scheurholts heeft haar laten onderzoeken door psychiater J.M.E. van Zandvoort en mede op basis van diens rapport van 16 augustus 1999 een belastbaar- heidspatroon opgesteld, waarin zowel fysieke als psychische beperkingen zijn aangenomen. Na functieselectie heeft arbeidsdeskundige A.D. Hermans het verlies aan verdienvermogen van appellante berekend op 11,55%. Vervolgens heeft gedaagde bij besluit van 14 oktober 1999 de uitkering van appellante ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) per 15 december 1999 ingetrokken.
Tegen dit besluit is namens appellante bezwaar gemaakt, waarbij informatie van de huisarts en een rapportage van 17 april 1998 van psychiater F.J.W. Westerouwen van Meeteren is overgelegd. Bezwaarverzekeringsarts W. Kuiper heeft informatie ingewonnen bij de behandelend psychotherapeut van appellante en haar vervolgens laten onderzoeken door psychiater J.D.J. Tilanus, die in zijn rapport van 14 maart 2001 tot eenzelfde conclusie komt als psychiater Van Zandvoort. Daarna heeft Kuiper blijkens zijn rapportage van 10 mei 2001 de door Scheurholts vastgestelde belastbaarheid bevestigd. Vervolgens heeft gedaagde bij besluit van 28 mei 2001 (hierna: het bestreden besluit) het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
In hoger beroep is namens appellante, met verwijzing naar het in rubriek I vermelde rapport van psychiater Van Tilburg en een nader rapport van psychiater Westerouwen van Meeteren van 26 november 2001, aangevoerd dat appellante psychisch zodanig beperkt is dat zij geen werkzaamheden kan verrichten.
De Raad oordeelt als volgt.
Blijkens het rapport van de deskundige Koerselman heeft deze bij zijn onderzoek als ziekte of gebrek aan te merken afwijkingen in de psychische gezondheidstoestand van appellante vastgesteld in de vorm van een niet nader omschreven angststoornis en een persoonlijkheidsstoornis met afhankelijke en ontwijkende trekken. Hij acht voldoende redenen aanwezig om aan te nemen dat de gezondheidstoestand van appellante op 15 december 1999 niet wezenlijk afweek van die ten tijde van zijn onderzoek. Mogelijk was toen tevens sprake van alcoholmisbruik. De deskundige kan zich verenigen met de door de (bezwaar)verzekeringsarts voor appellante vastgestelde belastbaarheid. Hij is van oordeel dat de belastbaarheid in de geselecteerde functies op aspect 28 aansluit bij de voor appellante vastgestelde belastbaarheid, maar twijfelt aan de geschiktheid van de functies medewerker ondersteunende diensten en meubelstikster.
In vaste rechtspraak van de Raad ligt besloten dat de Raad het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige in beginsel pleegt te volgen. Van feiten of omstandigheden op grond waarvan het aangewezen voorkomt in dit geval van dat uitgangspunt af te wijken is de Raad niet gebleken.
De Raad is van oordeel dat Koerselman een deugdelijk en consistent rapport heeft uitgebracht. Koerselman heeft kennis genomen van alle reeds over appellante uitgebrachte rapporten en vervolgens na eigen onderzoek zijn mening gevormd. Dat Koerselman de opvatting van de door appellante geraadpleegde psychiaters Van Tilburg en Westerouwen van Meeteren niet volgt, is voor de Raad geen aanleiding anders te oordelen. In dat verband merkt de Raad op dat rapporten van een door de bestuursrechter ingeschakelde onafhankelijke deskundige objectiever kunnen worden geacht dan die van een partijdeskundige, hetgeen op zich niets afdoet aan de kwaliteit van het door Van Tilburg uitgebrachte rapport. Gelet hierop ziet de Raad geen aanleiding het rapport van Koerselman voor commentaar naar Van Tilburg te zenden.
Naar aanleiding van de door Koerselman uitgesproken twijfel aan de geschiktheid van de functies medewerker ondersteunende diensten en meubelstikster heeft de Raad gedaagde een nadere toelichting op de overschrijdingen op aspect 28 gevraagd. De bezwaararbeidsdeskundige H.G. Coerts heeft in zijn rapportage van 7 juli 2005 een uitvoerige toelichting gegeven op de psychische belasting in alle voor appellante geselecteerde functies en geconcludeerd dat al deze functies voor appellante geschikt zijn. De Raad acht deze toelichting toereikend en ziet geen aanleiding de conclusies van Coerts niet te volgen. De Raad is van oordeel dat de geselecteerde functies ook overigens voldoen aan de daaraan te stellen eisen, zodat deze functies aan de schatting ten grondslag konden worden gelegd. Uitgaande van de functies meubelstikster, ophanger/afnemer en medewerker ondersteunende diensten heeft gedaagde de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante terecht vastgesteld op minder dan 15%.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit in stand kan blijven en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. M.S.E. Wulffraat-van Dijk als voorzitter en mr. M.C. Bruning en mr. P.J. Stolk als leden, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Meijer als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 november 2005.
(get.) M.S.E. Wulffraat-van Dijk.
(get.) J.E. Meijer.