ECLI:NL:CRVB:2005:AU6449

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/6378 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
  • J.E.M.J. Hetharie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van verzoek tot vergoeding van wettelijke rente in WAO-zaak

In deze zaak, die voor de Centrale Raad van Beroep diende, ging het om een geschil tussen een appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de toekenning van een WAO-uitkering. De appellante had eerder een uitkering ontvangen, maar deze was door het Uwv ingetrokken op basis van een gewijzigde beoordeling van haar arbeidsongeschiktheid. De rechtbank Amsterdam had in een eerdere uitspraak het bezwaar van de appellante tegen de intrekking van de uitkering gegrond verklaard, wat leidde tot een nieuw besluit van het Uwv. In hoger beroep heeft de appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat, verzocht om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente over de na te betalen uitkering.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv zijn oorspronkelijke standpunt niet langer handhaafde en volledig tegemoetkwam aan de bezwaren van de appellante. De Raad oordeelde dat het verzoek tot vergoeding van wettelijke rente toewijsbaar was, en verwees naar eerdere jurisprudentie voor de berekening van deze rente. Daarnaast werd het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten in hoger beroep, die op € 322,- werden begroot. De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en legde het Uwv de verplichting op om het door de appellante betaalde griffierecht van € 87,- te vergoeden.

De uitspraak werd gedaan door mr. Ch. van Voorst, met mr. J.E.M.J. Hetharie als griffier, en vond plaats op 16 november 2005. De zaak illustreert de toepassing van bestuursrechtelijke principes en de mogelijkheid van schadevergoeding in het kader van sociale zekerheidsrecht.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/6378 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Bij besluit van 21 oktober 1998 heeft gedaagde appellante met ingang van 14 november 1997 een uitkering ingevolge de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) en een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Bij besluit van 10 mei 2000 heeft gedaagde de WAO-uitkering van appellante met ingang van 17 maart 1998 ingetrokken, onder overweging dat de mate van haar arbeidsongeschiktheid met ingang van die datum minder dan 15% was.
Namens appellante is tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 13 maart 2002, hierna: het bestreden besluit, heeft gedaagde dit bezwaar ongegrond verklaard.
De rechtbank Amsterdam heeft bij uitspraak van 10 november 2003, reg.nr. AWB 02/1584 WAO, het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en gedaagde opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen de rechtbank in haar uitspraak heeft overwogen. Gedaagde is veroordeeld tot vergoeding aan appellante van proceskosten en griffierecht.
Namens appellante is mr. R. van Diepen, advocaat te Amsterdam, op bij aanvullend beroepschrift vermelde gronden van die uitspraak in hoger beroep gekomen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 29 september 2005 heeft gedaagde aan de Raad meegedeeld dat het bestreden besluit niet langer wordt gehandhaafd en dat volledig tegemoet wordt gekomen aan de bezwaren van appellante, gericht tegen de beslissing van
21 oktober 1998. Dit heeft gedaagde middels een nieuwe beslissing op bezwaar, gedateerd 29 september 2005, tevens aan appellante meegedeeld.
Namens appellante heeft mr. Van Diepen de Raad meegedeeld dat zij zich kan verenigen met het besluit van 29 september 2005, dat appellantes WAO-uitkering met ingang van 17 maart 1998 onveranderd blijft naar een mate van arbeidsonge- schiktheid van 80 tot 100%. Tevens heeft gemachtigde de Raad verzocht uitspraak te doen over de veroordeling proceskosten en de vergoeding van de schade, die bestaat uit de wettelijke rente over de na te betalen uitkering.
Desgevraagd hebben partijen toestemming gegeven de behandeling van het geding ter zitting van de Raad achterwege te laten.
II. MOTIVERING
Met zijn mededeling van 29 september 2005 heeft gedaagde te kennen gegeven zijn oorspronkelijk ingenomen standpunt niet langer te handhaven. Naar het oordeel van de Raad wordt hiermee geheel aan de grieven van appellante tegemoet gekomen.
Zoals de Raad reeds eerder heeft overwogen, is in dat geval het belang bij het beroep tegen een besluit in principe komen te vervallen, tenzij van een belang blijkt, bijvoorbeeld omdat verzocht is om het toekennen van een schadevergoeding op grond van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In dit geval is een dergelijk verzoek ingediend.
Gezien het vorenstaande acht de Raad het verzoek tot vergoeding van wettelijke rente toewijsbaar.
Wat betreft de wijze waarop gedaagde de aan appellante toekomende wettelijke rente over de na te betalen uitkering dient te berekenen, volstaat de Raad te verwijzen naar zijn uitspraak, gepubliceerd in JB 1995/314.
Voor wat betreft de proceskosten in hoger beroep acht de Raad termen aanwezig om van de in artikel 8:75 Awb gegeven bevoegdheid gebruik te maken. Gedaagde wordt veroordeeld in de kosten van verleende rechtsbijstand in hoger beroep welke met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht zijn begroot op € 322,-.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Veroordeelt gedaagde tot vergoeding van schade als hiervoor is aangegeven;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten tot een bedrag groot € 322,- te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het door haar in hoger beroep betaalde griffierecht van € 87,- vergoedt.
Aldus gegeven door mr. Ch. van Voorst in tegenwoordigheid van mr. J.E.M.J. Hetharie als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 november 2005.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) J.E.M.J. Hetharie.