E N K E L V O U D I G E K A M E R
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Bij besluit van 1 november 2001 heeft gedaagde geweigerd aan appellant een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen, onder overweging dat appellant, na afloop van de wachttijd, met ingang van 16 maart 2001 minder dan 15% arbeidsongeschikt was.
Bij besluit van 12 april 2002, hierna: het bestreden besluit, heeft gedaagde het hiertegen ingediende bezwaarschrift van appellant ongegrond verklaard.
De rechtbank Amsterdam heeft bij uitspraak van 16 oktober 2003 (registratienummer AWB 02/2250 WAO) het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Namens appellant is, op bij aanvullend beroepschrift van 30 december 2003 aangevoerde gronden, tegen die uitspraak hoger beroep ingesteld.
Gedaagde heeft een verweerschrift, gedateerd 28 januari 2004, ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 7 oktober 2005, waar appellant, na berichtgeving, niet is verschenen en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. M.A.H. Smithuysen, werkzaam bij het Uwv.
De Raad neemt als vaststaand aan de feiten en omstandigheden die als zodanig zijn vermeld in de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 16 oktober 2003 (hierna: de aangevallen uitspraak).
In hoger beroep is aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte het vanwege gedaagde ingestelde medisch onderzoek niet onzorgvuldig heeft geacht, immers, de eigen mening van de (bezwaar-)verzekeringsarts kan niet zonder meer opwegen tegen het tot volledige arbeidsongeschiktheid strekkende oordeel van de door de verzekeringsarts geraadpleegde psychiater J.K. van der Veer. Voorts is aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte voldoende gemotiveerd heeft geacht waarom de functies met asterisken ten teken van mogelijke overschrijding van appellants belastbaarheid passend zijn voor appellant door slechts in algemene bewoordingen naar de motivering van de verzekeringsarts te verwijzen.
Gedaagde heeft in het verweerschrift aangegeven dat in hoger beroep geen medische of andere aspecten dan wel argumenten zijn aangevoerd op grond waarvan zou kunnen worden gesteld dat het bestreden besluit op onjuiste (medische) gronden is genomen.
Met de rechtbank ziet de Raad in de voorhanden zijnde medische gegevens voldoende steun voor het oordeel dat gedaagde bij het bestreden besluit appellants medische beperkingen tot het verrichten van arbeid op de datum in geding, te weten 16 maart 2001, niet heeft onderschat en hij stelt zich volledig achter hetgeen de rechtbank in dit verband heeft overwogen. Hierbij heeft de Raad mede in overweging genomen dat door appellant ook in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens zijn ingebracht. Wat de afwijking door de (bezwaar-)verzekeringsarts van de conclusie van psychiater Van der Veer betreft, overweegt de Raad dat het gaat om een advies waarvan mag worden afgeweken, mits voor die afwijking een goede motivering wordt gegeven. In dit geval is de motivering van die afwijking door de rechtbank getoetst en aanvaardbaar bevonden. De Raad kan zich geheel in het dienaangaande door de rechtbank gegeven oordeel vinden.
De Raad is voorts van oordeel dat de rechtbank, door te toetsen of de toelichting van gedaagde bij de gemarkeerde punten in de verwoordingen functiebelasting toereikend en draagkrachtig is, geen onjuiste maatstaf heeft gehanteerd. De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank dat de belasting in de aan appellant voorgehouden functies de ten aanzien van hem aangenomen belastbaarheid niet overschrijdt. Terecht ook is de rechtbank gekomen tot het oordeel dat vergelijking van het voor appellant geldende maatmaninkomen met het loon dat hij nog kan verdienen in die functies resulteert in een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 15% voor de WAO.
Gelet op het bovenstaande kan het hoger beroep niet slagen, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. G.J.H. Doornewaard in tegenwoordigheid van mr. N.E. Nijdam als griffier en uitgesproken in het openbaar op 18 november 2005.
(get.) G.J.H. Doornewaard.