ECLI:NL:CRVB:2005:AU6507

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/5749 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de korting op WAO-uitkering op basis van fiscale gegevens van zelfstandige agrarisch makelaar

In deze zaak gaat het om de vraag of de korting op de WAO-uitkering van de appellant terecht is toegepast op basis van de door de fiscus gehanteerde gegevens over de door hem als zelfstandige agrarisch makelaar behaalde winst. De appellant had eerder een WAO-uitkering gekregen op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer. De Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had in een besluit van 21 augustus 2002 het bezwaar van de appellant ongegrond verklaard, waarbij de appellant gedurende bepaalde periodes geen uitbetaling zou ontvangen vanwege zijn inkomsten.

De rechtbank Alkmaar had het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard. De appellant ging in hoger beroep, maar geen van beide partijen verscheen ter zitting. De Centrale Raad van Beroep moest beoordelen of de Uwv terecht was uitgegaan van de fiscale gegevens van de appellant. De Raad concludeerde dat de Uwv op goede gronden de door de fiscus opgegeven inkomsten had gehanteerd. De appellant had in hoger beroep nog aangevoerd dat het teruggevorderde bedrag ten onrechte in euro's was gesteld, maar dit werd niet in beschouwing genomen omdat het geschil niet over de terugvordering ging.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de appellant niet had aangetoond dat er bijzondere omstandigheden waren die de toepassing van artikel 44 van de WAO in de weg stonden. De appellant had geen andere inkomensgegevens overgelegd en de door hem overgelegde gegevens van een andere boekhouder toonden geen significante afwijkingen aan. De Raad concludeerde dat de opbrengst van de verkoop van bloembollen, die de appellant had, ook als inkomsten uit arbeid moest worden beschouwd, ondanks dat hij daar weinig werk voor had verricht. De uitspraak werd gedaan op 18 november 2005.

Uitspraak

03/5749 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Bij besluit van 21 augustus 2002 heeft gedaagde ongegrond verklaard appellants bezwaar tegen zijn besluiten van 25 juli 2001 en 20 augustus 2001, inhoudende dat appellant - aan wie eerder een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer is toegekend - weliswaar blijft ingedeeld in die arbeidsongeschiktheidsklasse zolang niet vaststaat dat de door hem verrichte arbeid leidt tot herziening van de mate van zijn arbeidsongeschiktheid, maar op grond van zijn inkomsten met toepassing van artikel 44 van de WAO zodanig wordt gekort dat hij gedurende de periode van 1 januari 1999 tot 1 januari 2000 geen uitbetaling krijgt, omdat hij gedurende dat jaar voor minder dan 15% arbeidsongeschikt wordt beschouwd, respectievelijk gedurende de periode van 1 januari 2000 tot 1 januari 2001 wordt uitbetaald naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 - 55%.
Bij uitspraak van 30 september 2003, kenmerk WAO 02/1063, heeft de rechtbank Alkmaar appellants beroep tegen het besluit van 21 augustus 2002 (hierna: bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellant op bij aanvullend beroepschrift (met bijlage) aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad, gehouden op 7 oktober 2005. Geen van beide partijen is verschenen.
II. MOTIVERING
Dit geschil wordt beheerst door het antwoord op de vraag of gedaagde terecht en op goede gronden is uitgegaan van de door de fiscus gehanteerde gegevens over de door appellant als zelfstandige (agrarisch makelaar) over de jaren 1999 en 2000 behaalde winst.
Evenals de rechtbank beantwoordt de Raad die vraag bevestigend. Daartoe overweegt de Raad als volgt.
Naar vaste jurisprudentie van de Raad dient bij het beantwoorden van de vraag of een zelfstandige in zijn bedrijf arbeid heeft verricht in beginsel de in het kader van de fiscale wetgeving gemaakte keuze van de betrokkene als uitgangspunt te worden genomen. Blijkens de gedingstukken is gedaagde wat de jaren 1999 en 2000 betreft uitgegaan van de door appellant aan de fiscus opgegeven inkomsten (f 161.807,79 respectievelijk f 37.928,62).
Rijst vervolgens de vraag of er sprake is van (bijzondere) omstandigheden die in de weg staan aan het bij de toepassing van artikel 44 van de WAO uitgaan van die fiscale gegevens.
In bezwaar noch in beroep heeft appellant andere inkomensgegevens over de desbetreffende jaren overgelegd. In hoger beroep heeft appellant door een andere boekhouder opgestelde inkomensgegevens over de desbetreffende jaren overgelegd, doch deze laten als resultaat f 164.342,-- respectievelijk f 38.374,-- zien, zodat in de hoogte van die inkomens op zichzelf geen aanleiding kan worden gevonden tot beperking van de toegepaste korting.
Blijft over te beoordelen of, zoals door appellant in hoger beroep (evenals in bezwaar en in beroep) is aangevoerd, ten onrechte tot de winst over de beide jaren is gerekend de opbrengst van de verkoop van een partij (circa 300 kg) bloembollen die jaarlijks op contract door een teler voor hem worden geteeld (zo’n f 15.000,-- tot f 20.000,-- per jaar), omdat hij daaraan nagenoeg geen werk heeft en het daarbij dan ook niet gaat om inkomsten uit arbeid.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat appellant met hetgeen hij heeft aangevoerd er niet in is geslaagd aan te tonen dat er daarbij sprake is van een bijzondere omstandigheid als hiervoor bedoeld. Evenals de rechtbank acht de Raad genoegzaam naar voren gekomen dat appellant in verband met het doen of laten telen van die bloembollen bepaalde ondernemingsactiviteiten, zoals het nemen van beheers- en beleidsbeslissingen, heeft verricht. Dat appellant wat het telen van die partij bloembollen betreft verhoudingsgewijs weinig heeft hoeven doen om tot de daarmee behaalde winst te komen, maakt niet dat die winst niet is te beschouwen als inkomsten uit door hem verrichte arbeid.
In hoger beroep heeft appellant nog aangevoerd dat het van hem teruggevorderde bedrag ten onrechte in euro’s (in plaats van in guldens) is gesteld. Dit aspect kan evenwel niet in beschouwing worden genomen, reeds omdat het thans aanhangige geschil niet ook betrekking heeft op een besluit tot terugvordering.
Het vorenstaande brengt met zich dat het hoger beroep van appellant faalt. Aangezien voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht geen termen aanwezig zijn, beslist de Raad als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak
Aldus gegeven door mr. G.J.H. Doornewaard in tegenwoordigheid van mr. N.E. Nijdam als griffier en uitgesproken in het openbaar op 18 november 2005.
(get.) G.J.H. Doornewaard.
(get.) N.E. Nijdam.