ECLI:NL:CRVB:2005:AU6711

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/3350 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.G. Kasdorp
  • G.L.M.J. Stevens
  • H.R. Geerling-Brouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de vervolgaanvraag om vergoeding van remigratiekosten naar Israël op basis van psychische klachten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van eiseres tegen een besluit van de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, waarbij haar aanvraag voor vergoeding van remigratiekosten naar Israël werd afgewezen. Eiseres, geboren in 1944 te Den Haag, was eerder gelijkgesteld met vervolgde in de zin van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945. Ze stelde dat haar psychische klachten, waaronder depressieve klachten en angsten, terug te voeren zijn op omstandigheden vergelijkbaar met vervolging tijdens de oorlogsjaren. In september 2003 diende zij een vervolgaanvraag in voor vergoeding van kosten in verband met haar verhuizing naar Israël, waar zij zich meer thuis voelde en minder angstig was.

De verweerster, de Pensioen- en Uitkeringsraad, heeft de aanvraag afgewezen, stellende dat er geen medische indicatie was voor de verhuizing die verband hield met de psychische klachten van eiseres. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat de verweerster niet in redelijkheid tot dit besluit heeft kunnen komen, verwijzend naar een psychiatrisch rapport van prof. dr. B. Maoz. De Raad heeft de zaak behandeld op 29 september 2005, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar advocaat, mr. P.J.Ph. Dietz de Loos.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de verweerster op goede gronden had geoordeeld dat er geen strikt medische indicatie aanwezig was voor de door eiseres gevraagde voorziening. De Raad concludeerde dat, hoewel de verhuizing naar Israël van groot belang was voor het psychisch welzijn van eiseres, deze niet noodzakelijk was in verband met haar uit de oorlogsomstandigheden voortvloeiende psychische klachten. Het beroep werd ongegrond verklaard, en er werden geen termen gezien voor een vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

04/3350 WUV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Onder dagtekening 19 mei 2004, kenmerk JZ/R70/2004/0330, heeft verweerster ten aanzien van eiseres een besluit genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Tegen dit besluit heeft mr. P.J.Ph. Dietz de Loos, advocaat te Wassenaar, namens eiseres bij de Raad beroep ingesteld. In een aanvullend beroepschrift – met enkele bijlagen - is uiteengezet waarom eiseres zich met het bestreden besluit niet kan verenigen.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 16 november 2004 heeft mr. P.J.Ph. Dietz de Loos voornoemd, nog nadere aanvullingen op de beroepsgronden aan de Raad gezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 29 september 2005. Aldaar is eiseres in persoon verschenen met bijstand van mr. P.J.Ph. Dietz de Loos voornoemd als haar raadsman, terwijl verweerster zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. A. den Held, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
Blijkens de gedingstukken is eiseres, geboren [in] 1944 te Den Haag, bij verweersters besluit d.d. 22 oktober 1992 gelijkgesteld met de vervolgde in de zin van de Wet. Daarbij is aanvaard dat de psychische klachten van eiseres, bestaande uit depressieve klachten, angsten, slaapstoornissen welke zich vertalen in lichamelijke klachten (spierspanningen in nek en schouder en hyperventilatie), redelijkerwijs zijn terug te voeren op met vervolging vergelijkbare omstandigheden tijdens de oorlogsjaren.
Bij een vervolgaanvraag van september 2003 heeft eiseres verzocht om vergoeding van dan wel een tegemoetkoming in de kosten van verhuizing en herinrichting in verband met haar remigratie van Nederland naar Israël. Daartoe heeft eiseres aangevoerd dat ze in Israël over meer sociale contacten beschikt dan in Nederland; ze voelt zich daar meer thuis en is minder angstig en gespannen.
Deze aanvraag heeft verweerster afgewezen bij besluit van 13 januari 2004, zoals na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit. Daarbij is overwogen dat er geen medische dan wel medisch-sociale indicatie aanwezig is in verband met de uit de oorlogsomstandigheden voortvloeiende psychische klachten van eiseres, die toekenning van de door haar gevraagde voorziening rechtvaardigt.
Verweerster heeft daarbij in het bijzonder overwogen dat de verhuizing naar Israël niet door de behandelaar van eiseres is voorgeschreven en derhalve niet medisch noodzakelijk kan worden geacht. Voorts is overwogen dat een medisch-sociale wenselijkheid evenmin is vast te stellen, aangezien er geen sprake is van een medische noodzaak op grond van niet uit de oorlogsomstandigheden voortvloeiende klachten in combinatie met een wenselijkheid op grond van de psychische klachten.
In beroep heeft eiseres naar voren doen brengen dat verweersters in redelijkheid niet tot het bestreden besluit heeft kunnen komen vanwege het door prof. dr. B. Maoz uitgebrachte psychiatrische rapport d.d. 16 april 2004. Daarbij wordt tevens gewezen naar een nadere toelichting van prof. dr. B. Maoz van 16 augustus 2004. Gesteld wordt dat uit die rapporten blijkt dat er wel degelijk een medische indicatie bestond voor verhuizing naar Israël.
Ter beantwoording staat de vraag of het bestreden besluit, gelet op hetgeen namens eiseres in beroep is aangevoerd, in rechte kan standhouden.
Dienaangaande overweegt de Raad als volgt.
Blijkens de gedingstukken is het standpunt van verweerster in overeenstemming met de adviezen van een tweetal geneeskundig adviseurs van de Pensioen- en Uitkeringsraad, de artsen A.M. Ohlenschlager en P. Windels, welke adviezen mede berusten op van eiseres behandelend artsen verkregen gegevens. Hetgeen prof.dr. B. Maoz naar voren brengt wijkt volgens de in bezwaar oordelende adviseur niet af van hetgeen in het primaire medisch advies is gesteld. Eiseres voelde zich in Nederland niet thuis en dat werd versterkt door een opkomend antisemitisme wat zij in Nederland waarnam. Voorts werd nog opgemerkt dat eiseres in Israël goede kennissen en familie heeft wonen.
Uit deze informatie is af te leiden dat de verhuizing naar Israël voor eiseres weliswaar van groot belang is in verband met haar psychisch welzijn, omdat de verhuizing naar Israël een verbetering van haar algemene gezondheidstoestand zal veroorzaken door een vermindering van chronische depressie en angststoornis, maar niet dat deze verhuizing voor eiseres in verband met haar uit de oorlogsomstandigheden voortvloeiende psychische klachten noodzakelijk is.
Gezien deze informatie heeft verweerster naar het oordeel van de Raad op goede gronden geoordeeld dat in het geval van eiseres geen strikt medische indicatie verband houdend met haar uit de oorlogsomstandigheden voortkomende psychische klachten als bedoeld in artikel 20 van de Wet aanwezig is voor de door haar gevraagde voorziening.
Met betrekking tot verweersters weigering eiseres op grond van artikel 21 van de Wet in aanmerking te brengen voor een tegemoetkoming in de kosten van de door haar gevraagde voorziening overweegt de Raad dat het hier gaat om een bevoegdheid van verweerster, zodat de toepassing daarvan door de Raad met terughoudendheid dient te worden getoetst.
Verweerster heeft aan de haar ingevolge artikel 21 van de Wet toekomende bevoegdheid ter zake van verhuis- en herinrichtingskosten zodanig vorm gegeven dat - kort weergegeven - een tegemoetkoming in deze kosten wordt verleend indien sprake is van een combinatie van niet-causale klachten die de verhuizing noodzakelijk maken en causale klachten die de verhuizing wenselijk maken. In het geval van eiseres is er wel sprake van ernstige psychopathologie die een verhuizing wenselijk maken, maar er zijn geen niet-causale ziekten of gebreken die een verhuizing noodzakelijk maken, zodat in het geval van eiseres niet is voldaan aan deze door verweerster gehanteerde richtlijn. De Raad ziet uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting ook geen bijzondere omstandigheden naar voren komen die voor verweerster aanleiding hadden moeten zijn om ten behoeve van eiseres van haar hiervoor omschreven beleid af te wijken.
Gezien het vorenstaande bestaat voor vernietiging van het bestreden besluit geen grond, zodat het beroep ongegrond verklaard moet worden.
De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
Beslist wordt derhalve als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. C.G. Kasdorp als voorzitter en mr. G.L.M.J. Stevens en mr. H.R. Geerling-Brouwer als leden, in tegenwoordigheid van J.P. Schieveen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 10 november 2005.
(get.) C.G. Kasdorp.
(get.) J.P. Schieveen.