ECLI:NL:CRVB:2005:AU6717

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/3590 WUV + 05/1146 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • C.G. Kasdorp
  • G.L.M.J. Stevens
  • H.R. Geerling-Brouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van WUV-uitkering en weigering vergoeding voedingssupplementen in verband met psychische klachten door oorlogservaringen

In deze zaak gaat het om een beroep tegen besluiten van de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, waarbij de aan eiser toegekende WUV-uitkering met terugwerkende kracht is vastgesteld op 1 juni 2003. Eiser, geboren in 1920 in het voormalige Nederlands-Indië, heeft psychische klachten als gevolg van oorlogservaringen, maar stelt ook dat zijn hartklachten in verband staan met deze vervolging. De besluiten zijn genomen naar aanleiding van aanvragen van eiser in juni 2003 en eerdere afwijzingen in januari 1975. Eiser heeft beroep ingesteld tegen de besluiten, waarin hij zijn standpunten heeft uiteengezet en verweer heeft gevoerd tegen de afwijzing van de vergoeding voor vitamines en voedingssupplementen.

Tijdens de zitting op 29 september 2005 is eiser niet verschenen, terwijl verweerster vertegenwoordigd was door mr. A. den Held. De Raad heeft de bestreden besluiten beoordeeld en geconcludeerd dat de psychische klachten van eiser wel in verband staan met de vervolging, maar dat de hartklachten dat niet doen. De Raad heeft vastgesteld dat de vergoeding voor de kosten van vitamines en voedingssupplementen terecht is geweigerd, omdat deze geen geneesmiddelen zijn en niet onder de vergoedingsregeling vallen. De Raad heeft geen grond gevonden voor vernietiging van de besluiten en heeft de beroepen ongegrond verklaard.

De uitspraak benadrukt dat de wetgeving omtrent de WUV dwingend recht bevat en dat verweerster niet bevoegd is om hiervan af te wijken. De eerdere afwijzing van de aanvraag in 1975 is rechtens onaantastbaar geworden. De Raad heeft de adviezen van geneeskundig adviseurs van verweerster gevolgd, die hebben vastgesteld dat er geen causaal verband is tussen de hartklachten van eiser en de oorlogservaringen, gezien het tijdsverloop en de medische geschiedenis van eiser.

Uitspraak

04/3590 WUV + 05/1146 WUV
U I T S P R A A K
in de gedingen tussen:
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN DE GEDINGEN
Onder dagtekening 17 juni 2004 en 31 januari 2005, kenmerk respectievelijk JZ/Q70/2004/0406 en JZ/T70/2005/0043, heeft verweerster ten aanzien van eiser een tweetal besluiten genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Tegen deze besluiten heeft eiser bij de Raad beroep ingesteld op gronden als vermeld in de beroepschriften en meerdere aanvullende geschriften, voorzien van bijlagen.
Verweerster heeft verweerschriften ingediend.
De gedingen zijn, gevoegd, behandeld ter zitting van de Raad op 29 september 2005. Aldaar is eiser niet verschenen, terwijl verweerster zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. A. den Held, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
Bij de bestreden besluiten heeft verweerster gehandhaafd haar oordeel dat de aan eiser (geboren in 1920 in het voormalige Nederlands-Indië ) ingevolge zijn aanvraag van juni 2003 op grond van de Wet toegekende periodieke uitkering als vervolgde niet eerder kan ingaan dan 1 juni 2003. Voorts is gehandhaafd het oordeel dat alleen de psychische klachten en niet ook, zoals door eiser bepleit, zijn hartklachten in het door de Wet vereiste verband staan met de ondergane vervolging. De door eiser gevraagde vergoeding van de kosten van vitamines en voedingsupplementen is geweigerd op de grond dat het hier geen geneesmiddelen betreft en het gebruik daarvan ook niet kan gelden als therapie voor psychische klachten.
Eiser is in beroep gebleven bij zijn opvatting, kort samengevat, dat met hetgeen hem nu ingevolge de Wet is toegekend onvoldoende recht wordt gedaan aan de gevolgen die de in de oorlogsjaren ondergane vervolging heeft gehad voor zijn verdere leven en voor zijn gezondheid. Hierbij is in het bijzonder gesteld dat de nu erkende psychische klachten ook al speelden ten tijde van zijn eerdere, toen afgewezen aanvraag van januari 1975 - met alle gevolgen van dien voor zijn verdere gezondheid - en dat derhalve niet alleen de periodieke uitkering met terugwerkende kracht tot die datum had moeten worden verleend maar ook de hartklachten in relatie tot de vervolging aanvaard hadden dienen te worden.
De Raad overweegt dienaangaande als volgt.
In artikel 34 van de Wet van de Wet is bepaald dat een periodieke uitkering wordt toegekend met ingang van de eerste dag van de maand waarin de desbetreffende aanvraag is ingediend. Met deze bepaling, die dwingend recht bevat, is de nu aan de orde zijnde toekenning van een periodieke uitkering in overeenstemming. Verweerster is niet bevoegd om van deze bepaling af te wijken.
Verweerster heeft er voorts terecht op gewezen dat de eerdere aanvraag van januari 1975 destijds is afgewezen op de grond dat toen geen sprake was van met de vervolging verband houdende ziekten of gebreken, en dat die afwijzing reeds lang rechtens onaantastbaar is geworden.
De in de bestreden besluiten neergelegde opvatting van verweerster dat de bij eiser aanwezige hartklachten niet in verband staan met de vervolging is in overeenstemming met terzake door haar ingewonnen adviezen van haar geneeskundig adviseurs. In die, op grond van eigen onderzoek en bij de behandelende sector ingewonnen informatie berustende, adviezen is aangegeven dat eisers hartklachten dateren vanaf 1990 en dat hij in 2003 een hartinfarct doormaakte, en dat bij een zodanig tijdsverloop sedert de oorlog een causaal verband niet is te stellen.
De Raad heeft in de voorhanden gegevens geen aanknopingspunt gevonden om aan de juistheid van deze adviezen te twijfelen.
Wat de door eiser gebruikte vitamines en voedingssupplementen betreft neemt de Raad in aanmerking dat de voorhanden gedingstukken duidelijk uitwijzen dat het hier niet gaat om aan eiser door een arts voorgeschreven geneesmiddelen. Aangezien ingevolge artikel 20 van de Wet alleen aanspraak kan worden gemaakt op vergoeding van kosten van geneeskundige behandeling en verpleging en de daarmee verband houdende noodzakelijke medische voorzieningen, is de door eiser gevraagde vergoeding terecht geweigerd.
Gezien het vorenstaande bestaat voor vernietiging van de bestreden besluiten geen grond.
De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
Beslist wordt derhalve als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart de ingestelde beroepen ongegrond.
Aldus gegeven door mr. C.G. Kasdorp als voorzitter en mr. G.L.M.J. Stevens en mr. H.R. Geerling-Brouwer als leden, in tegenwoordigheid van J.P. Schieveen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 10 november 2005.
(get.) C.G. Kasdorp.
(get.) J.P. Schieveen.