ECLI:NL:CRVB:2005:AU6766
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- C.W.J. Schoor
- Rechtspraak.nl
Beoordeling arbeidsongeschiktheid van een inpakster na ziekte van Pfeiffer en zwangerschapsklachten
In deze zaak gaat het om de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van een inpakster die uitviel wegens de ziekte van Pfeiffer en zwangerschapsklachten. Appellante, die in maart 1998 uitviel, had een WAO-uitkering die in 2002 werd ingetrokken omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% zou zijn. Tegen deze beslissing heeft appellante bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De rechtbank Breda bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 10 november 2003.
Appellante heeft hoger beroep ingesteld, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. B.L.I.M. van Overloop. Tijdens de zitting op 11 oktober 2005 zijn partijen niet verschenen. De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. De Raad oordeelt dat de bezwaarverzekeringsarts, P. van Thillo-Nadels, op basis van toereikende verzekeringsgeneeskundige redenen heeft geoordeeld dat de belastbaarheid van appellante niet is overschat. De Raad verwijst naar artikel 18 van de WAO, waarin wordt gesteld dat arbeidsongeschiktheid objectief medisch vastgesteld moet worden.
De Raad concludeert dat appellante, ondanks haar medische beperkingen, in staat is om de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies te vervullen. De Raad heeft geen aanleiding gevonden om te twijfelen aan de juistheid van de door gedaagde aangenomen beperkingen en heeft geen noodzaak gezien voor nader medisch onderzoek. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en de Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak is gedaan door mr. C.W.J. Schoor, in tegenwoordigheid van J.W. Engelhart als griffier, op 22 november 2005.