ECLI:NL:CRVB:2005:AU6833
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.A. Hoogeveen
- Rechtspraak.nl
Weigering overname onbetaald salaris en provisie na faillissement werkgever
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin zijn verzoek tot overname van onbetaald gebleven salaris en provisie over de maand augustus 2002 door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (gedaagde) was afgewezen. Appellant, die als teamleider en financieel adviseur werkzaam was bij W. Londema Financiële en Fiscale Planning B.V., had ontslag genomen per 1 september 2002, waarna de werkgever op 16 september 2002 failliet werd verklaard. Appellant verzocht gedaagde om de overname van het onbetaald gebleven salaris en provisie, maar gedaagde stelde dat de werkgever een vordering op appellant had wegens teveel betaalde voorschotten op de provisie, wat leidde tot een negatief saldo voor de maand augustus 2002.
De rechtbank oordeelde dat appellant erkende dat hij meer voorschotten had ontvangen dan waar hij recht op had, en verklaarde het beroep ongegrond. Appellant stelde dat er mondelinge afspraken waren gemaakt over de provisie, maar de rechtbank vond geen aanleiding om de getuige te horen, omdat niet was gebleken dat deze bevoegd was om namens de werkgever afstand te doen van de vordering. De getuige verklaarde dat de provisie niet ter sprake was gekomen bij de ontslagname.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de weigering van gedaagde om de provisie over augustus 2002 over te nemen terecht was. De Raad concludeerde dat er geen bewijs was voor de mondelinge afspraken die appellant aanvoerde, en dat de werkgever niet had afgezien van zijn vordering. De Raad achtte geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.