ECLI:NL:CRVB:2005:AU6841

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/6247 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.G. Kasdorp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

WUBO-uitkeringsgerechtigde en vergoeding van medicijnen niet vergoed door ziektekostenverzekeraar

In deze zaak gaat het om een beroep van eiser, een WUBO-uitkeringsgerechtigde, tegen een besluit van de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad. Eiser had een vervolgaanvraag ingediend voor vergoeding van medicijnen die niet door zijn ziektekostenverzekeraar werden vergoed. De Raad diende te beoordelen of het bestreden besluit, dat de vergoeding voor bepaalde medicijnen weigerde, in stand kon blijven. Eiser betwistte dat er geen verband was tussen zijn medische klachten en de medicijnen die hij gebruikte. Hij voerde aan dat de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (WUBO) ook voorziet in vergoeding voor medicijnen ter voorkoming van verergering van door de oorlog veroorzaakte ziekten.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 3 november 2005 uitspraak gedaan. De Raad oordeelde dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid was voorbereid, met name ten aanzien van het middel Algeldraat. De Raad oordeelde dat verweerster niet had aangetoond dat dit middel niet medisch noodzakelijk was voor eiser. De Raad verklaarde het beroep gegrond voor wat betreft de afwijzing van de vergoeding voor Algeldraat en vernietigde het bestreden besluit in zoverre. Voor de overige verzoeken van eiser werd het beroep ongegrond verklaard. Verweerster werd opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen, rekening houdend met de overwegingen van de Raad. Tevens werd bepaald dat de Pensioen- en Uitkeringsraad het griffierecht van € 35,- aan eiser diende te vergoeden.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
04/6247 WUBO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen-en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Verweerster heeft onder dagtekening 29 oktober 2004, kenmerk JZ/H70y/2004, ten aanzien van eiser een besluit genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Tegen dit besluit heeft eiser op de in het beroepschrift - met bijlagen - aangegeven gronden bij de Raad beroep ingesteld.
Vervolgens heeft mr. W.P.J.M. van Gestel, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand, zich als gemachtigde van eiser gesteld.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Daarop heeft eisers gemachtigde mr. W.P.J.M. van Gestel voornoemd, de Raad bij brief van 26 augustus 2005 een reactie doen toekomen.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 22 september 2005 waar, met voorafgaand bericht, eiser noch zijn gemachtigde is verschenen en waar verweerster zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. T.R.A. Dircke, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
Eiser, geboren in september 1930 in het voormalige Nederlands-Indië, is bij besluit van 14 mei 1976 erkend als vervolgingsslachtoffer in de zin van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940- 1945 (hierna: de Wuv).
In dat kader is aanvaard dat eisers psychische klachten, zijn rugklachten, darmklachten en hypercholesterolaemie verband houden met de doorgemaakte vervolging. Een dergelijk verband is niet aangenomen met betrekking tot zijn visus- en gebitsklachten, zijn heup- en knieklachten, hartklachten, bronchitis, allergie, nekklachten en jicht.
Op verzoek van eiser is hij, omdat dat voor hem gunstiger was, onder intrekking van de hem ingevolge de Wuv toegekende periodieke uitkering en voorzieningen, met ingang van 1 maart 2003 erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wet en in aanmerking gebracht voor een toeslag als bedoeld in artikel 19 van de Wet alsmede voor bijzondere voorzieningen ingevolge de Wet.
Voorts heeft ook verweerster aanvaard dat er bij eiser sprake is van blijvende lichamelijke (rugklachten, darmklachten en hypercholesterolaemie) en psychische invaliditeit als gevolg van zijn internering tijdens de Japanse bezetting van het voormalige Nederlands-Indië.
Eiser heeft in februari 2004 bij verweerster een vervolgaanvraag ingediend om krachtens de Wet in aanmerking te worden gebracht voor toekenning van onder meer vergoeding van medicijnen, die in het kader van zijn ziektekostenverzekering niet langer voor vergoeding in aanmerking komen.
Verweerster heeft eiser bij besluit van 3 augustus 2004, zoals nader gepreciseerd bij het bestreden besluit, ingaande
1 februari 2004 vergoeding toegekend voor de kosten van een aantal medicijnen maar is van oordeel dat vergoeding voor Algeldraat, Koemis Koetjing, Darisinol en vitaminepreparaten niet kan worden toegewezen omdat eiser niet op grond van zijn oorlogsinvaliditeit is aangewezen op deze voorziening.
Verweerster heeft daarbij overwogen dat het medicijn Algeldraat wordt voorgeschreven in verband met de niet uit eisers oorlogsinvaliditeit voortvloeiende maagklachten. Het middel Koemis Koetjing wordt gebruikt vanwege het vasthouden van vocht in de benen, welke beenklachten echter niet in verband staan met eisers oorlogsinvaliditeit. Ten aanzien van het middel Darisinol heeft verweerster overwogen dat dit niet een regulier geneesmiddel betreft en bovendien niet is voorgeschreven door eisers huisarts, hetgeen ook geldt voor de vitaminepreparaten.
Verweerster heeft voorts te kennen gegeven van mening te blijven dat eisers hartklachten niet in verband staan met het oorlogsgeweld, maar, gelet op het moment van ontstaan, leeftijdgebonden zijn en niet veroorzaakt door de hypercholesterolaemie.
In zijn beroep tegen het bestreden besluit betwist eiser dat er geen verband zou zijn tussen de hypercholesterolaemie en zijn hart- en vaatziekten en de daarmee verbandhoudende hoge bloeddruk en vochtretentie, waartegen Koemis Koetjing een werkzaam middel blijkt. Hij geeft voorts met betrekking tot Algeldraat aan dat een maagzuurremmer en een maagzuurverzachter hem door de internist zijn voorgeschreven in verband met zijn darmklachten en niet vanwege maagklachten. De vitaminepreparaten gebruikt eiser ter versterking van het immuunsysteem en algehele lichaamsconditie. Hij merkt daarbij op dat de Wet ook strekt tot voorkoming van (verergering) van door de oorlog veroorzaakte ziekten of beperkingen en ter verbetering van levensomstandigheden, terwijl voorts vergoeding in het kader van de Wet ook niet beperkt is tot allopatische medische hulp.
De Raad dient antwoord te geven op de vraag of het bestreden besluit, gelet op hetgeen in beroep is aangevoerd, in rechte kan standhouden. De Raad overweegt als volgt.
De Raad wijst er allereerst op dat met betrekking tot de hartklachten van eiser het bestreden besluit het karakter heeft van een weigering terug te komen van een in rechte onaantastbaar geworden besluit en dat een dergelijk besluit door de rechter terughoudend dient te worden getoetst. Daarbij is het in de eerste plaats aan de betrokkene om bij zijn aanvraag dan wel in bezwaar feiten of omstandigheden aan te voeren die aan verweerster eerder niet bekend waren dan wel dat besluit in een zodanig nieuw licht plaatsen dat verweerster daarin aanleiding had moeten vinden dat besluit te herzien.
Van nieuwe feiten of omstandigheden als hier bedoeld is de Raad echter niet gebleken. De door eiser bij zijn bezwaar overgelegde gegevens met betrekking tot de door hem gebruikte medicatie en ook de in beroep meegezonden informatie betreffende onder meer hart- en vaatziekten zijn voor medici algemeen bekende gegevens. Deze gegevens waren ook bekend aan de geneeskundig adviseurs van de Pensioen- en Uitkeringsraad toen in 1996 eisers hartklachten (coronaire insufficiëntie met angina pectoris) in het kader van de Wuv niet “causaal” werden geoordeeld en toen dit standpunt in 2003 voor de toepassing van de Wet door verweerster werd overgenomen. De Raad is dan ook van oordeel dat niet gezegd kan worden dat verweerster niet in redelijkheid tot haar besluit heeft kunnen komen om haar standpunt met betrekking tot eisers hartklachten te handhaven.
Dit brengt mee dat verweerster ten aanzien van het met de hart- en vaatklachten verband houdende middel Koemis Koetjing terecht het standpunt heeft ingenomen dat eiser niet op grond van zijn oorlogsinvaliditeit is aangewezen op deze voorziening.
Datzelfde geldt voor het middel Darisinol en de vitaminepreparaten, nu daarvan uit de stukken niet blijkt dat zij zijn voorgeschreven door een eiser behandelend arts.
Ten aanzien van het middel Algeldraat is door de huisarts van eiser te kennen gegeven dat het aan eiser in verband met zijn darmklachten is voorgeschreven. De geneeskundig adviseur van verweerster stelt zich op het standpunt dat dit middel wordt voorgeschreven voor maagklachten en dat vergoeding daarvan in het geval van eiser dus niet medisch noodzakelijk is. De Raad is van oordeel dat het op de weg van de geneeskundig adviseur van verweerster had gelegen, om, alvorens verweerster dienovereenkomstig te adviseren, zijn standpunt te toetsen aan dat van de huisarts of de eiser behandelend internist, nu over de indicatie van het voorgeschreven middel blijkbaar geen overeenstemming aanwezig is.
Nu niet blijkt dat dit is gebeurd en ook, nadat eiser in beroep heeft aangevoerd dat het middel hem door de internist voor de darmen is voorgeschreven, geen overleg heeft plaatsgevonden, is de Raad van oordeel dat het bestreden besluit voor wat betreft het middel Algeldraat niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.
Verweerster zal op dit punt een nieuwe beslissing op bezwaar dienen te geven.
Gezien het vorenstaande kan het bestreden besluit in zoverre geen standhouden zodat het ingestelde beroep op dit punt gegrond dient te worden verklaard.
De Raad is, ten slotte, niet gebleken van proceskosten, aan de zijde van eiser gevallen, welke voor vergoeding op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in aanmerking komen.
Beslist wordt derhalve als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep gegrond voor wat betreft de afwijzing van eisers verzoek om een bijzondere voorziening ter zake van vergoeding van het middel Algeldraat;
Vernietigt het bestreden besluit in zoverre;
Verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Bepaalt dat verweerster een nieuw besluit op bezwaar neemt met in achtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
Bepaalt dat de Pensioen- en Uitkeringsraad aan eiser het door hem betaalde griffierecht ad € 35,- vergoedt.
Aldus gegeven door mr. C.G. Kasdorp in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 3 november 2005.
(get.) C.G. Kasdorp.
(get.) E. Heemsbergen.