ECLI:NL:CRVB:2005:AU6994

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/2642 CSV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N.J. van Vulpen-Grootjans
  • C.P.M. van de Kerkhof
  • L.J.A. Damen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen correctie-nota voor niet-verantwoorde loonbetalingen door een verhuisbedrijf

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een verhuisbedrijf tegen een door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) opgelegde correctie-nota. De correctie-nota was opgelegd vanwege niet-verantwoorde loonbetalingen over het jaar 1997. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep dat door de appellante, vertegenwoordigd door haar directeur en een advocaat, is ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had het beroep van de appellante ongegrond verklaard, omdat zij geen deugdelijke loonadministratie had bijgehouden, waardoor het Uwv genoodzaakt was om een schatting van het premieloon te maken. De appellante betwistte de juistheid van deze uitspraak en voerde aan dat zij wel degelijk aan haar administratieplicht had voldaan. Ze verwees naar haar kasboek en andere documenten, maar de Raad oordeelde dat de administratie onvolledig was en dat er aanwijzingen waren voor niet-verantwoorde omzet. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de schatting van het Uwv niet onredelijk was. De Raad concludeerde dat de appellante niet voldoende bewijs had geleverd om haar stellingen te onderbouwen en dat de schatting van het premieloon over 1997 op basis van gegevens uit 1999 gerechtvaardigd was. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

04/2642 CSV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [woonplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante is op bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de door de rechtbank Rotterdam op 20 april 2004 onder kenmerk 03/2126 gewezen uitspraak.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 6 oktober 2005, waar appellante werd vertegenwoordigd door haar directeur J.M. Castelijns, bijgestaan door mr. drs. J.P. de Man, advocaat te Bergschenhoek, en waar voor gedaagde is verschenen mr. W. Zwanink, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Appellante exploiteert een transportbedrijf dat zich in hoofdzaak bezig houdt met verhuizingen. Bij besluit van 23 juni 2003, voorzover van belang, heeft gedaagde de correctienota over het jaar 1997 gehandhaafd die hij aan appellante had opgelegd in verband met over dat jaar niet-verantwoorde loonbetalingen.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft zij, samengevat, overwogen dat appellante geen deugdelijke (loon)administratie heeft bijgehouden, zodat zij niet heeft voldaan aan haar verplichting ingevolge artikel 10, eerste lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV) en gedaagde tot een schatting van het premieloon moest overgaan. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden gezegd dat gedaagde niet in redelijkheid tot zijn schatting is gekomen en evenmin dat de gemaakte schatting tot een voor appellante onredelijke uitkomst heeft geleid.
Appellante heeft de juistheid van deze uitspraak bestreden. Zij heeft ontkend dat zij verhuizingen niet heeft geadministreerd en zij is van mening dat zij wel heeft voldaan aan haar administratieplicht en wijst daartoe op het kasboek met onderliggende stukken, facturen en opnameformulieren. Appellante stelt dat het bijhouden van een agenda en een urenadministratie en het bewaren van tachograafgegevens niet verplicht zijn en meent dat gedaagde uit het ontbreken van die bescheiden in de administratie niet zomaar de conclusie kan trekken dat zij zwart loon heeft betaald. Ten slotte is appellante van mening dat gedaagde zich voor het jaar 1997 niet had mogen baseren op gegevens die zijn verkregen over het jaar 1999.
De Raad overweegt als volgt.
In het kader van een door het Regionaal Interdisciplinair Fraudeteam Rotterdam in 1999 ingesteld onderzoek in de verhuisbranche is een enquête onder verhuisden gehouden. Twee geënquêteerden hebben melding gemaakt van een verhuizing in 1999 door appellante. Het aantal door hen opgegeven voor appellante werkzame verhuizers was groter dan het aantal dienstverbanden dat op die data door appellante bij gedaagde was aangemeld. Dit is voor gedaagde aanleiding geweest voor een nadere controle. Uit het looncontrolerapport van 26 november 2002 blijkt dat genoemde twee verhuizingen niet konden worden teruggevonden in de administratie van appellante. Er was dus sprake van niet-verantwoorde omzet. Blijkens dit rapport werden méér aanwijzingen gevonden voor niet-verantwoorde omzet, onder andere in analyses van tachograafschijven. Uit navraag bij particuliere en zakelijke opdrachtgevers van appellante bleek voorts dat bij verhuizingen geregeld meer personen voor appellante werkzaam waren dan door haar als werknemer waren aangemeld en dat ook werd gewerkt in de avonduren en weekenden. In de administratie van appellante was een en ander echter niet te verifiëren. Immers, het ontbrak aan primaire vastleggingen als agenda’s, een sluitende urenadministratie (met inbegrip van een overwerkadministratie) en aan tal van tachograafschijven. Onder deze omstandigheden heeft gedaagde naar het oordeel van de Raad terecht geconcludeerd dat de loonadministratie van appellante onvolledig was en dat daarin niet alle loonbetalingen waren verantwoord. Op grond van artikel 12, eerste lid, van de CSV diende gedaagde dan ook ambtshalve het verschuldigde premiebedrag vast te stellen en wel aan de hand van een schatting op basis van alle beschikbare gegevens.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat niet kan worden gezegd dat de wijze van schatten niet redelijk is geweest en evenmin dat deze tot onredelijke uitkomsten heeft geleid. Gedaagde heeft de reconstructie van de niet verantwoorde omzet in de vorm van niet geadministreerde verhuizingen tot een bedrag van fl. 17.000,00 in 1999 voldoende onderbouwd evenals zijn standpunt dat de gehele verzwegen omzet is gebruikt voor zwarte loonbetalingen. Daarbij heeft gedaagde zoveel mogelijk de wel in de administratie beschikbare gegevens betrokken. Naar aanleiding van appellantes ontkenningen en verklaringen wijst de Raad erop dat alle beschikbare gegevens in dezelfde richting wijzen en dat appellante haar stellingen op geen enkele wijze heeft onderbouwd.
Het onderzoek van gedaagde heeft weliswaar betrekking gehad op het jaar 1999, maar niet is gebleken dat appellante in het jaar 1997 op een andere wijze heeft gewerkt. Zo is in de administratie van appellante een salarisbetaling aan een werknemer over februari 1997 aangetroffen, die niet is verantwoord in de verzamelloonstaat 1997 en is gebleken dat het aanmelden en afmelden van dienstverbanden over het jaar 1997 niet overeenkomstig de feitelijke situatie is geweest. Bij gebrek aan voldoende gegevens over het jaar 1997 heeft gedaagde de schatting van het premieloon over 1999 als uitgangspunt mogen nemen voor de ambtshalve vaststelling van de over 1997 verschuldigde premies.
Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. drs. N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en mr. C.P.M. van de Kerkhof en mr. L.J.A. Damen als leden, in tegenwoordigheid van M. Renden als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 17 november 2005.
(get.) N.J. van Vulpen-Grootjans.
(get.) M. Renden.