ECLI:NL:CRVB:2005:AU7247
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Janssen
- D.J. van der Vos
- G.J.H. Doornewaard
- Rechtspraak.nl
Herziening van de WAO-uitkering en de weigering tot verhoging op basis van toegenomen arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellante, die sinds 1975 een uitkering ontvangt vanwege rugklachten. De uitkering is in de loop der jaren aangepast, maar de laatste wijziging dateert van 1987, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op 35-45%. Appellante heeft in hoger beroep gesteld dat haar arbeidsongeschiktheid is toegenomen door rugklachten die zijn verergerd na een ruggeprik in 2001. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld na eerdere uitspraken van de rechtbank Zwolle en het Uwv. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en appellante heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
De Raad heeft vastgesteld dat de toename van de arbeidsongeschiktheid niet voortkomt uit de rugklachten waarvoor de WAO-uitkering eerder was toegekend, maar uit andere oorzaken zoals chronische vermoeidheid en fibromyalgie. De bezwaarverzekeringsarts heeft geconcludeerd dat de toename van de arbeidsongeschiktheid niet in causale relatie staat tot de eerder vastgestelde rugklachten. De Raad heeft de argumenten van appellante niet kunnen delen, omdat er geen nieuwe medische onderbouwing is gepresenteerd die de stelling van appellante ondersteunt. De Raad heeft geoordeeld dat de weigering van het Uwv om de WAO-uitkering te verhogen terecht was, en heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd.
De uitspraak benadrukt het belang van medische onderbouwing bij het vaststellen van arbeidsongeschiktheid en de criteria die gehanteerd worden bij de beoordeling van aanvragen tot herziening van uitkeringen. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de zaak afgesloten met de bevestiging van de eerdere uitspraak.