ECLI:NL:CRVB:2005:AU7404

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/5761 AOR
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.G. Kasdorp
  • G.L.M.J. Stevens
  • H.R. Geerling-Brouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitkering op basis van Joodse afkomst

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 november 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de Rechtbank 's-Hertogenbosch. Appellante, vertegenwoordigd door haar echtgenoot, had hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank die haar beroep tegen een besluit van de Stichting Maror-gelden Overheid ongegrond had verklaard. De aanvraag om uitkering, ingediend op 8 juli 2002, was afgewezen omdat appellante niet kon aantonen dat zij voldeed aan de criteria van het Uitkeringsreglement Individuele Uitkeringen, dat onder andere vereist dat de aanvrager geboren is uit ten minste één Joodse ouder en twee Joodse grootouders aan die zijde heeft. De rechtbank oordeelde dat het besluit van de gedaagde de rechterlijke toets kon doorstaan, wat leidde tot de ongegrondverklaring van het beroep van appellante.

Tijdens de zitting op 27 oktober 2005 was noch appellante noch haar gemachtigde aanwezig, terwijl gedaagde vertegenwoordigd was door haar advocaat. De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen en verwees naar de eerdere uitspraak van de rechtbank. Appellante had aangevoerd dat bewijsstukken van haar Joodse afkomst verloren waren gegaan door de verwoesting van de boerderij van haar familie tijdens de Tweede Wereldoorlog. De Raad concludeerde echter dat er geen grond was om het bestreden besluit aan te tasten, aangezien gedaagde geen bevestiging had gevonden in officiële bronnen dat appellante aan de vereisten voldeed. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

04/5761 AOR
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante
en
het bestuur van de Stichting Maror-gelden Overheid, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij beroepschrift van 11 oktober 2004, met bijlagen, heeft namens appellante haar echtgenoot [echtgenoot] bij de Raad hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank ‘s-Hertogenbosch van 7 oktober 2004, nummer AWB 03/865. Bij die uitspraak is het beroep dat namens appellante was ingesteld tegen een besluit van gedaagde van 20 maart 2003 ongegrond verklaard.
Namens gedaagde is door mr. S. van Heukelom-Verhage, advocaat te ‘s-Gravenhage, een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 27 oktober 2005. Aldaar is, met voorafgaand bericht, noch appellante noch haar gemachtigde verschenen. Gedaagde heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. S. van Heukelom-Verhage voornoemd.
II. MOTIVERING
Ten aanzien van de hier van belang zijnde feiten en omstandigheden volstaat de Raad, onder verwijzing voor het overige naar de aangevallen uitspraak, met het volgende.
Namens appellante is op 8 juli 2002 een aanvraag gedaan om uitkering ingevolge het Uitkeringsreglement Individuele Uitkeringen Stichting Maror-gelden Overheid (Stcrt. 8 januari 2001, nr. 5, hierna: Reglement ).
Ingevolge artikel 2 van het Reglement worden als belanghebbenden in de zin van deze regeling beschouwd:
a) de natuurlijke personen, geboren vóór 8 mei 1945 uit tenminste één Joodse ouder en twee Joodse grootouders aan de kant van de betreffende ouder, alsmede
b) de natuurlijke personen, geboren vóór 8 mei 1945, die wegens hun Joods-zijn in of vanuit Nederland zijn vervolgd dan wel beroofd,
voor zover deze onder a) en b) bedoelde personen gedurende de periode van de Tweede Wereldoorlog enige tijd woonplaats binnen het Koninkrijk in Nederland hadden en op 8 mei 1945 nog in leven waren.
Gedaagde heeft de aanvraag afgewezen op de grond dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij is geboren uit tenminste één Joodse ouder met aan die zijde twee Joodse grootouders en dat evenmin kon worden vastgesteld dat appellante is vervolgd of beroofd omdat zij Joods is, zodat zij niet voldoet aan de in artikel 2, aanhef en onder a) en b), van het Reglement gestelde vereisten om als belanghebbende te kunnen worden aangemerkt.
De rechtbank, van oordeel dat het besluit van verweerder (thans: gedaagde) de rechterlijke toets kan doorstaan, heeft het beroep van eiseres (thans: appellante) ongegrond verklaard.
Appellante kan zich daarmee niet verenigen. Haar gemachtigde heeft, onder verwijzing naar het verslag dat zijn zuster [zuster] heeft gegeven van de oorlogsgebeurtenissen in de omgeving van [woonplaats] tijdens de laatste oktoberdagen van 1944, gesteld dat bij de verwoesting van de boerderij van appellantes familie alle bewijsstukken van de Joodse adelstand waartoe appellante zou behoren zijn vernietigd.
De Raad ziet, evenals de rechtbank bij de aangevallen uitspraak, geen grond om het bestreden besluit aan te tasten.
Gedaagde heeft in geen van de officiële bronnen, waaruit informatie omtrent de vereisten in artikel 2 van het Reglement kan worden afgeleid, bevestiging gevonden dat appellante voldoet aan de vereisten. Appellante heeft daarvoor zelf ook geen bewijsstukken. Dat (mogelijk) bewijzen zijn vernietigd, maakt dat niet anders en kan er niet toe leiden dat appellante voor een uitkering in aanmerking moet worden gebracht.
Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
Beslist wordt derhalve als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. C.G. Kasdorp als voorzitter en mr. G.L.M.J. Stevens en mr. H.R. Geerling-Brouwer als leden, in tegenwoordigheid van J.P. Schieveen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 24 november 2005.
(get.) C.G. Kasdorp.
(get.) J.P. Schieveen.
HD
22.11