ECLI:NL:CRVB:2005:AU7418

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/6374 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • C.G. Kasdorp
  • G.L.M.J. Stevens
  • H.R. Geerling-Brouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering erkenning als burger-oorlogsslachtoffer op basis van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945

In deze zaak heeft eiseres, geboren op 26 januari 1923 uit joodse ouders, een aanvraag ingediend bij de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad voor erkenning als burger-oorlogsslachtoffer op basis van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945. Eiseres stelt psychische klachten te hebben die zij toeschrijft aan de ervaringen tijdens de Tweede Wereldoorlog. De aanvraag werd echter afgewezen omdat verweerster oordeelde dat eiseres niet voldeed aan de vereisten van de Wet, met name dat er geen blijvende invaliditeit was ontstaan door de sterdraagplicht, die als enige calamiteit werd erkend.

Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat de psychische klachten wel degelijk voortkomen uit de oorlogservaringen, en heeft daarbij verwezen naar een rapport van psychiater K. Mengelberg. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 27 oktober 2005, waarbij eiseres in persoon verscheen, bijgestaan door haar advocaat mr. drs. C. Lamphen. Verweerster werd vertegenwoordigd door J.J.G.A. Theelen.

De Raad heeft de argumenten van eiseres en de medische rapporten van de geneeskundig adviseurs van verweerster zorgvuldig gewogen. De Raad concludeert dat de psychische klachten van eiseres niet uitsluitend te herleiden zijn tot de sterdraagplicht, maar ook voortkomen uit andere traumatische ervaringen tijdens de oorlog. De Raad oordeelt dat de overige door eiseres genoemde maatregelen van de Duitse bezetter niet als calamiteiten in de zin van de Wet kunnen worden aangemerkt, omdat deze niet individueel genoeg zijn.

Uiteindelijk heeft de Raad het beroep van eiseres ongegrond verklaard, waarbij het standpunt van verweerster werd onderschreven dat de sterdraagplicht niet voldoende is om de psychische klachten te verklaren. De Raad heeft geen termen aanwezig geacht om verweerster te veroordelen in de proceskosten.

Uitspraak

04/6374 WUBO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij besluit van 20 oktober 2004, kenmerk JZ/V70/2004, heeft verweerster ten aanzien van eiseres uitvoering gegeven aan de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers
1940-1945, hierna: de Wet.
Namens eiseres is tegen dit besluit beroep ingesteld door mr. drs. C. Lamphen, advocaat te Utrecht. In het beroepschrift, zoals aangevuld bij schrijven van 7 maart 2005, is aangegeven waarom eiseres zich niet met het bestreden besluit kan verenigen.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 27 oktober 2005. Daar is eiseres in persoon verschenen, bijgestaan door mr. drs. C. Lamphen voornoemd als haar raadsvrouwe. Verweerster heeft zich doen vertegenwoordigen door J.J.G.A. Theelen, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
Eiseres, geboren op 26 januari 1923 uit joodse ouders, heeft in september 2002 bij verweerster een aanvraag op grond van de Wet ingediend om toekenning van onder meer een periodieke uitkering. In dit verband heeft zij aangevoerd dat zij psychische klachten heeft, die zij toeschrijft aan hetgeen haar in de oorlogsjaren 1940-1945 is overkomen. Eiseres heeft in dit kader aangegeven dat zij heeft geleden onder diverse maatregelen van de Duitse bezetter tot zij begin juli 1942 met haar echtgenoot en diens familie met een uitreisvisum en onder Duitse begeleiding van Amsterdam via Parijs en Zuid Frankrijk naar Spanje is gereisd en van daaruit naar Argentinië.
Bij besluit van 10 oktober 2003, zoals na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het thans bestreden besluit, heeft verweerster geweigerd eiseres te erkennen als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wet. Daarbij is overwogen dat eiseres weliswaar is getroffen door een maatregel van de Duitse bezetter als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder b, van de Wet (de sterdraagplicht), maar dat zij niet voldoet aan het eveneens geldende vereiste dat sprake is van tot blijvende invaliditeit leidend letsel ten gevolge van deze calamiteit.
Eiseres kan zich met het bestreden besluit niet verenigen. In dit verband heeft zij gewezen op de naast de sterdraagplicht tegen joden gerichte maatregelen van de Duitse bezetter en onder verwijzing naar het namens haar in bezwaar bij verweerster ingebrachte schrijven van K. Mengelberg, psychiater te Amsterdam, gesteld dat wel degelijk sprake is van psychische klachten ten gevolge van haar oorlogservaringen.
De Raad overweegt als volgt.
De Raad kan verweerster volgen in haar opvatting dat uitsluitend de sterdraagplicht voor eiseres kan gelden als een calamiteit in de zin van de Wet. De overige door haar genoemde anti-joodse maatregelen van de Duitse bezetter, zoals de gedwongen verhuizing van Scheveningen naar Hilversum en vervolgens van Hilversum naar Amsterdam, het verbod tot onder meer bioscoop- en strandbezoek, het verbod om te studeren, zijn weliswaar discriminerend en onaangenaam, maar zijn te beschouwen als algemene tegen de joodse bevolkingsgroep als geheel gerichte maatregelen, die zonder een duidelijk individuele uitwerking niet kunnen worden aangemerkt als calamiteiten in de zin van de Wet.
Verweerster heeft het standpunt ingenomen dat bij eiseres geen sprake is van psychische klachten die kunnen worden toegeschreven aan de sterdraagplicht. Hierbij heeft verweerster het oordeel gevolgd van haar geneeskundig adviseurs, die op basis van uit de behandelende sector verkregen informatie alsmede op basis van bij eiseres verricht medisch onderzoek door de arts R.J. Roelofs en H.S.R. Witte, psychiater te Amersfoort, tot het oordeel zijn gekomen dat de sterdraagplicht bij eiseres niet heeft geleid tot een causaal psychobeeld.
De Raad heeft in de gedingstukken van medische aard geen aanknopingspunten gevonden om dit standpunt van verweerster onjuist te achten. In dit verband kent de Raad beslissende betekenis toe aan het rapport van onderzoek door de arts Roelofs in samenhang met het rapport van onderzoek van psychiater Witte voornoemd, in combinatie met diens daarop verstrekte nadere toelichting d.d. 10 september 2004. Uit met name het rapport van psychiater Witte ziet de Raad helder naar voren komen dat bij eiseres sprake is van een gegeneraliseerde angststoornis, die gebaseerd is op de in aanmerking te nemen calamiteit, te weten de sterdraagplicht, maar in nog veel grotere mate is terug te voeren op een reeks angst inducerende traumatogene life-events, met name de scheiding van ouders en zuster in juli 1942, het omkomen van de vader tijdens de oorlog, het overlijden van moeder vlak na de oorlog en het uit elkaar gerukt zijn van familiebanden als gevolg van het vertrek van eiseres naar Argentinië in juli 1942. Deze psychiater heeft daaraan toegevoegd dat het dragen van de ster op zich door eiseres niet voldoende is om het huidige psychobeeld te verklaren.
In hetgeen de psychiater Mengelberg naar voren heeft gebracht ziet de Raad geen grond tot een ander oordeel te komen, nu deze psychiater naar het oordeel van de Raad grotendeels tot eenzelfde vaststelling is gekomen, te weten dat een scala van factoren de traumatisering heeft bepaald en omdat het zowel historisch als psychiatrisch onzinnig is uit dit scala één factor, te weten de sterdraagplicht te isoleren, is gekomen tot zijn oordeel dat bij eiseres sprake is op deze sterdraagplicht terug te voeren psychische klachten. Naar het oordeel van de Raad dwingt artikel 2, eerste lid, van de Wet ertoe dat voor zover mogelijk en met inachtneming van de in artikel 2, tweede lid neergelegde zogenoemde omgekeerde bewijslast wordt beoordeeld welke medische gevolgen een calamiteit als in dat artikellid bedoeld bij de betrokkene heeft veroorzaakt. In het geval van eiseres ziet de Raad uit de gedingstukken van medische aard zoveel traumatiserende omstandigheden naar voren komen dat hij verweersters standpunt dat de sterdraagplicht, die in het geval van eiseres heeft geduurd van 2 mei 1942 tot haar vertrek naar Argentinië begin juli 1942, onvoldoende is om het psychobeeld te verklaren, kan onderschrijven.
Dit betekent dat het beroep van eiseres ongegrond verklaard moet worden.
De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht en beslist als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. C.G. Kasdorp als voorzitter en mr. G.L.M.J. Stevens en mr. H.R. Geerling-Brouwer als leden, in tegenwoordigheid van J.P. Schieveen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 24 november 2005.
(get.) C.G. Kasdorp.
(get.) J.P. Schieveen.